Gepubliceerd op 11-11-2021

aftrekken

betekenis & definitie

trok af, h. (1, 2, 3, 5, 6), i. (4) afgetrokken (1 iets trekkend verwijderen; 2 iets afwenden en naar iets anders richten; 3 rekenk. verminderen; 4 zich van iets verwijderen; 5 geneest, vochten van een bepaald lichaamsdeel naar een ander brengen door dit laatste te prikkelen; 6 Z.-N. ontkurken):

1. het deksel v. e. doos aftrekken;
2. de ogen van iem. of iets zegsw. de. (of: zijn, of: de handen) hand van iem. iem. aan zijn lot overlaten; iems. aandacht aftrekken, afleiden;
3. tien gld. optellen en aftrekken;
4. het leger trok af; de bui zal wel aftrekken, overdrijven;
5. een ontsteking genezen door aftrekken de middelen;
6. Z.-N. een fles aftrekken; nog: kruiden aftrekken, aftreksels maken van; Z.-N. bier, bloed aftrekken, aftappen.

< >