sloot af, h. afgesloten (1 door sluiting ontoegankelijk maken; 2 deuren of deksels op slot doen; 3 de verbinding verhinderen, door afscheiding beletten door te dringen):
1. een tuin afsluiten;
2. een kast afsluiten;
3. gas, stoom afsluiten; ook: de hoofdkraan afsluiten, dichtdraaien; de waterleiding afsluiten, watertoevoer verhinderen; nog: een verzekering afsluiten, beter: sluiten (v. d. verzekeraar); een rekening afsluiten, het gezamenlijke bedrag der rekening opmaken en bepalen; een rekening bij een bank afsluiten, opzeggen; een (koopmans)boek afsluiten, de doorlopende reeks der geboekte posten sluiten, deze optellen en het saldo op een nieuwe rekening of onder een nieuw hoofd overbrengen; een koop afsluiten, doen, volbrengen.