sleepte af, h. afgesleept (1 weg naar omlaag slepen; 2 Z.-N. met een sleepnet afvissen, af jagen; 3 tot op de grond afhangen, daardoor bij voortgaande beweging over de grond voortschuiven):
1. goederen van de kaai afslepen; een vlot de rivier;
2. Z.-N. een veld, een gracht afslepen;
3. een japon met afslepende strook.