onr. w.w., kocht af, heeft afgekocht;
1. los- of vrijkopen: iem. van de krijgsdienst afkopen, zich van de krijgsdienst afkopen;
2. door koop verkrijgen: iem. een. koe afkopen; zegsw. zich laten afkopen, zich met geld laten overhalen om af te zien van enig recht enz.