haalde af, heeft afgehaald;
1. inz. aan een station komen weghalen: een aangetekende brief (laten) afhalen; afgehaalde bagage;
2. iem. ergens gaan halen, om met hem naar elders te gaan: iem. van de trein afhalen; kom me om twee uur afhalen;
3. naar beneden halen: haal me dat boek even af;
4. van het vel, de vezels ontdoen: een haas, boontjes afhalen; bedden afhalen, het beddegoed er afnemen om te laten uitluchten; iets ergens van weten af te halen, voordeel er van trekken.