1° Arnold, Nederlandsch schrijver. * 21 Januari 1846 te Uithuizen, † 4 November 1935. Werd adelborst 1e klasse 1864; luit. ter zee 2e kl. 1867; verliet de Kon.
Marine met pensioen 1876; was twee jaren directeur van de Modelkamer en Bibliotheek van het dept. van Marine; vanaf 1884 directeur van het Museum voor Land- en Volkenkunde en Maritiem Museum „Prins Hendrik” te Rotterdam. W.
B. was de schrijver van Marineschetsen en een bekend letterkundige. Doorman.
2° Johan W. Fred., letterkundige; achterneef van 1°. * 4 Mei 1891 te Velp. Journalist, verbonden aan „De Telegraaf”, dichter van bijzonder schoone liefdesliederen, hernieuwer der lyrische traditie, begaafd tooneel-criticus, luchtig prozaschrijver. Zijn werk wordt beheerscht door een kinderlijk-volksche wijsheid, zijn toon is zuiver en natuurlijk, zijn rhythme blijft speelsch ook in den diepen ernst van zijn weemoedige, elegische rouwliederen.
Groote populariteit verwierf hij met zijn verhalend gedicht Maria Lecina; daarna legt hij zich bijzonder toe op het schrijven van letterkundig werk in den eenvoudigst mogelijken volkstoon. Zijn kunstopvatting stemt met deze streving overeen. Hij verdedigt tegen de kunstmatigheid van veel moderne aesthetiek de onmiddellijke uitspraak van ongecompliceerde gevoelens. W. is redacteur van De Gids.
Werken: In memoriam (1921); De Wereld van den Dans (1922); Het Tooneeldecor (1923); Enkele Gedichten (1924); Tooneel en dans (1925); Dood en Waan (1926); Dansers en danseressen (1926); Hemel en Aarde (1927); Tierelantijnen (1928); Triomf van den Dood (1929); Maria Lecina (1931); Nieuwe Tierelantijnen (1932); Et in terra (1933); Culinaire Tierelantijnen (1933); Negen Balladen (1935); Voor twee stuiver anjelieren (1936); Ik zie, ik zie, wat gij niet ziet (omzwervingen door Ned., 2 dln. 1937-’38); Eene ontmoeting met vreemde gevolgen (1938). — Lit.: Jan Engelman, Parnassus en Empyreum; B. Verhoeven, De Zilveren Spiegel; H. Marsman, Verz. werk (III). Asselbergs.