Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Walch

betekenis & definitie

1° Johann Georg, Prot. theoloog. * 17 Juni 1693 te Meiningen, † 13 Jan. 1775 te Jena, waar hij sinds 1724 prof. in de theologie was. Zijn geschriften, waaronder een Luther-uitgave in 24 deelen (1740-’53) bewegen zich op philosophisch, theologisch en kerkelijk-historisch gebied, toonen in de polemiek een grondige kennis van de meeningen der tegenstanders en munten uit door rijke literatuur-opgaven.

Lit.: Die Religion in Gesch. und Gegenwart (V 1931, kol. 1741 met uitv. bibliographie). Wachters.

2° Johannes Lodewijk, Ned. letterkundige. * 2 Jan. 1879 te Den Haag. Studeerde te Utrecht en Leiden, waar hij in 1906 promoveerde. W. legde zich vooral toe op de bestudeering der geschiedenis van het tooneel, waarin hij privaatdocent werd te Leiden in 1918. In 1936 werd hij benoemd tot hoogleeraar in de Ned. letterkunde en cultuurgeschiedenis aan de Sorbonne te Parijs. Vruchtbaar tooneelschrijver, daarbij verteller met soms fijnen humor, is W. toch vooral man van wetenschap, wiens opstellen over tooneelgeschiedenis en over oudere literatuur het meest waardevolle deel van zijn werk zijn.

Voorn. werken: De varianten van Vondels Palamedes (1906); Punt en Corver (1918); Ons hedendaagsch tooneel (1922); Studiën over litteratuur en tooneel (1924); Leven van Sint Franciscus (1926); Schets van de Gesch. der Ned. Letteren (1928); Boeken, die men niet meer leest (1930). Tooneelstukken: Judas Iskariot (1912); Antithese (1918); De hoogste wet (1920); Het leven van een Heilige (1924). Verhalend proza: Machten en menschen (1918); Vertellingen in den donkeren winter (1919); In een laaiende lente (1921); Grimassen (1925); Episoden uit het leven van mr. Thomas (1926); Barabbas (1928); De magische schaal (1931); Galathea en Hans Bril (1931); Het vreemde geval Van Hoghen Lugt (1933); Kortsluiting (1935). Asselbergs.

< >