Hoogland in Midden-Azië (III 480 F/G 5), tusschen Kwen-loen en Himalaja; opp. ca. 2 millioen km2, ca. 5 millioen inw. Het hoogland, ca. 4 000 m hoog, bestaat uit opgevulde bekkens tusschen ketens, die tot 8 000 m reiken. Ruw continentaal klimaat (—40° tot + 35° C), zoute meren, woestijnsteppen met geringe bevolking. Het Z.O., met afvloeiing naar zee (Hoang-ho, Jang-tse-Kiang, Mekhong) ligt lager, heeft diepere dalen, dichter bevolking, landbouw en bosch.
Bekende diervormen zijn: wilde ezel, beer, muskusos, antilope. De Tibetanen zijn meest nomaden, in het Z.O. landbouwers; de godsdienst is het → Lamaïsme, gemengd met zeer primitieve vormen. Een derde der mannen leeft in de kloosters. Chineezen treden op als handelaars en beambten.
De landbouw levert tarwe, maïs, aardappels, rijst. Industrie ontbreekt. De karavaanhandel voert thee, tabak, zijde en fabrikaten in; uitgevoerd worden wol, pelsen, muskus. De macht van China is er zeer gering; de Dalai-Lama oefent zoowel geestelijke als wereldlijke macht. → Lamaïsme.
Hoofdstad → Lhasa.Lit.: Sven Hedin, lm Herzen von Asien (2 dln. 1903); Wessels, Early Jesuit travellers in Central Asia (1924); Ch. Bell, The Religion of T. (1931); A. David-Neel, Arjopa (1928); D. Mac-Donald, Twenty years in T. (1932).
Geschiedenis. De Tibetanen zouden uit Hoenan stammen en ca. 2200 v. Chr. door de Chineezen overwonnen zijn. De eigenlijke gesch. vangt aan ca. 600 n. Chr., toen T. een groot rijk werd met als residentie Lhasa. Toen zou ook het Lamaïsme ingevoerd zijn. Ca. 1600 kwam T. onder de Oost-Mongolen, daarna onder de Mantsjoe-dynastie.
T. werd geheel afgesloten van de buitenwereld. Grenstwisten leidden 1903-’04 tot een Engelsche expeditie, waarbij zich Younghusbay bevond. Er werden toen vier markten opengesteld voJr den buitenlandschen handel. Engeland bedong allerlei voordeelen. De Chineesche revolutie had tot gevolg, dat T. vrijwel onafhankelijk werd. Heere.
Taal en letteren. De taal is verwant met Birmaansch, Naga-dialecten, Katsjin, Tsjin. Nepaleesch, T’aitalen (Siam, Lao, enz.) en Chineesch. Het alphabet bevat 30 letters; het werd 632 n. Chr. door minister T’on-mi Sam-bho-ta uit Indië ingevoerd. De woorden hebben een muzikaal accent. Naamvallen en tijden worden door achtervoegsels aangegeven.
Het Tibetaansch wordt als monosyllabisch beschouwd, maar het nu nog onverklaard stel van onuitgesproken praefixen wijst op vroeger polysyllabisme. De moderne uitspraak verschilt zeer sterk van de oude: kya wordt tja; pya, bya worden tsja, sja, enz.
Het grootste deel van de letterkunde bestaat uit vertalingen van Boeddhistische werken, vnl. oorspr. in Sanskritgeschreven. De Boeddh. canon bKa-agyoer: de Vertaalde Geboden, 100 (volgens andere uitg. 108) boekdeelen, en de commentaren bsTan-agyoer: de Vertaalde Verklaringen, 225 boekdeelen (→ Tandzjoer),werden gerangschikt en uitgegeven door Bya-ston Rim-potsje (* 1290, ✝ 1364), die ook De Schat der Kostbare Schriften, een geschiedenis van het Boeddhisme, uitgaf (1323). De vertaler Agos schreef het beste historische boek Deb-gter sngon-po, den Blauwen Schat der Oorkonden (ca. 1476). Het Ke-sar epos beschrijft de lotgevallen van Ke-sar, koning van Ling (Oost-Tibet), vóór de opkomst van het Boeddhisme in Tibet. De meest beroemde dichter is Mi-la-ras-pa (* 1038 in Goeng-t’ang, grens van Nepal), die een wandelende zendeling was, maar zich ook soms langen tijd als asceet opsloot. Hij schreef Mgoer-aboem, de Honderdduizend Zangen (feitelijk zijn er slechts twee honderd), gedeeltelijk in verzen; het zijn reisverhalen die met preeken en leeringen afwisselen.
Men twijfelt, of hijzelf zijn biographie Nam-t’ar, de Volle Verlossing, geschreven heeft. Men heeft nog biographieën van beroemde personen, geschiedenissen van Tibet, enz.
Lit.: B. Laufer, Milaraspa (Hagen i. W. 1922); sir Charles Bell, The Religion of Tibet (1931); Graham Sandberg, Tibet and the Tibetans (1906); Spraakkunsten door J&schke, Hannah, Bell, enz. Mullie.
Voor Tibetaansche bouwkunst, zie → Indië (kol. 116, laatste alinea).