Eerste soort in de familie der lage wolken; zijn kei- of rolvormige wolken, die in een laag of in banken voorkomen. De elementen zijn vrij dik, los en grijs, met sombere deelen. Zij zijn in groepen of rijen, volgens een of twee richtingen gerangschikt. Tusschen hen wordt dikwijls het hemelblauw gezien, maar de s. bedekt soms den ganschen hemel, doordat de randen der elementen elkaar raken.
De s. bestaat gewoonlijk uit waterdrupjes, ook bij temperaturen beneden 0° C. Hij is gemiddeld ca. 400 m dik. Hooger dan 2,5 km wordt deze wolkensoort ➝ altocumulus; lager dan 0,6 km wordt zij ➝ stratus. De s. ontstaat: 1° bij vervorming van een andere wolkensoort of
2° door waterdampcondensatie, bij dynamische afkoeling van het bovengedeelte eener turbulente luchtlaag.
V. d. Broeck.