Beroemd gilde van Antwerpen, omvatte vanaf de M.E. tot aan de Fr. Revolutie het geheel kunst-, ambachts-, nering- en liandelsleven der stad. Elk dezer uitingen van de maatschappij was georganiseerd in een vakgilde.
Hun aantal groeide tot vele tientallen uit. Alle te zamen vormden het L. met twee dekens aan het hoofd. Door alle corporatiën samen werd jaarlijks de nieuwe deken gekozen.
De oude bleef naast dezen nog een jaar aan. Beroemde mannen hebben dezen eer- en vertrouwenspost vervuld, als Jan Breugel in 1602 en P. P.
Rubens in 1634. Het bestuur deed, na overleg met de leden, aan schout, burgemeesteren, schepenen en raad der stad voorstellen van wet. Op deze wijze werden, eeuwenlang, de rechten en plichten van de ambachten en natiën tot in onderdeelen bepaald: meester- en leerlingwezen, werktijden, contributiën en boeten, kwaliteiten, maten en gewichten, vorm en kleur.
Het L. had van oudsher ter eere van zijn gildepatroon zijn kapel in de groote kerk van O. L. Vrouw.
Ook de „konsten van Rhetoriek”, natuurlijk gegroeid uit de kerkelijke mysteriespelen, waren in het L. georganiseerd. In 1480 werd de Rhetorijkkamer of genootschap de Violieren en in 1660 de Rederijkerskamer de Olijftak bij haar ingelijfd. Ook de Kon.
Academie der Teekenkunst dankt haar ontstaan aan het L. In 1663 werd zij op voorstel van David Teniers de Jonge, als lid van het schildersgilde, en bij octrooi van Philips IV, koning van Spanje, opgericht. Om financieele redenen volgde in 1748 haar uittreding uit het gilde en volgde zij daarna zelfstandig haar weg.
Het is niet te verwonderen dat het L., dat over zooveel corporatiën en hulp beschikte, beroemd werd door de kleurrijke feesten, rijke processiën en schitterende blijde inkomsten, die het van tijd tot tijd wist te organiseeren.Lit.: J. B. v. d. Straelen, Jaerboek der Gilde van Sint Lucas (Antwerpen 1855); Ph. Rombouts en Th. v. Lerius, De Liggeren enz. (2 dln. Antwerpen en Den Haag 1864-’76).