Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Rousseau

betekenis & definitie

1° Henri (bijgenaamd Le Douanier), Fransch schilder. * 1844 te Laval, † 1 Sept. 1910 te Parijs. R. schilderde als dilettant, terwijl hij van beroep douane-beambte was.

Met zijn vereenvoudiging van vorm en koloriet, heeft hij in portretten, landschappen, enz. invloed van beteekenis uitgeoefend op de ontwikkeling der Fr. schilderkunst.Lit.: W. Uhde, H. R. (1914) ; Basler, H. R. (1927).

2° Jean-Baptiste, 18e-eeuwsch Fransch dichter. * 1671 te Parijs, † 1741 te Brussel. Tot aan de opkomst van het Romantisme zag men in hem een meester van de lyrische poëzie. Thans evenwel doen zijn verzen, niettegenstaande hun stijl-rhythmische volmaaktheid, koud en zielloos aan.

Voorn. werken: Odes ; Allegories ; Cantates; Epîtres ; Epigrammes ; Comédies.

Willemyns.

3° Jean-Jacques, Fransch-Zwitsersch wijsgeer en paedagoog der Verlichting. * 1712 te Genève, † 1778 te Ermenonville. Van Protestantsche afkomst, werd R. na een zeer avontuurlijke jeugd, onder invloed van Mad. deWarens in 1728 Katholiek; kwam ten slotte terecht in den kring der → Encyclopedisten te Parijs. De bekroning van zijn antwoord op een prijsvraag van de Academie van Dijon verzekerde zijn succes als schrijver. Zijn verdere werken schreef hij als gast van verschillende edellieden. Om zijn denkbeelden gedwongen Frankrijk te verlaten, vluchtte hij naar Zwitserland, maar voelde zich ook daar niet veilig, waarom hij met → Hume naar Engeland vertrok; spoedig keerde hij echter naar Frankrijk terug en stierf er op het kasteel van een zijner beschermers.
R. is een man van onevenwichtig karakter en geringen geestelijken diepgang; overgevoelig tot het sentimenteele toe, bitter tegen zijn naaste omgeving en tegen geheel de samenleving. De eenheid van gedachten ontbreekt hem. Hij is de wijsgeer van het gevoel, waaraan hij zijn scherp verstand en onverbiddelijke logica ondergeschikt maakt; zijn denken is te kenmerken als naturalistisch en individualistisch.

De gedachte der → Cynische School, dat de cultuur in strijd is met de natuur en den mensch heeft bedorven, keert in de eerste geschriften van R. (Discours sur les Sciences et les arts; Discours sur l’inégalité parmi les hommes) in historische belichting terug. In den „natuurtoestand” leefde de mensch goed, gelukkig en tevreden in de volledige voldoening zijner behoeften. Toevallige omstandigheden noopten hem, zich met anderen in verbinding te stellen; dit gaf den oorsprong aan den „wilden toestand”, waarin allerlei ondeugden en gebreken, door geen wetten geregeld, in het menschdom opkwamen; het privaat bezit ontstond, hetgeen de opstelling van regels ter beveiliging daarvan noodzakelijk maakte. Dit gaf het aanzijn aan den „maatschappelijken toestand”, die de ongelijkheid onder de menschen bekrachtigde.

In zijn Contrat social aanvaardt R. de noodzakelijkheid van staat en maatschappij, die door vrijwillige overeenkomst van de enkelingen tot stand zijn gekomen, en tracht hij aan te geven, hoe daarin de voordeelen van den natuurtoestand het best bewaard kunnen blijven. De enkeling behoort enkel afhankelijk te zijn van de wet, de onpersoonlijke uitdrukking van den „algemeenen wil”, waarin van ieder bijzonder willen en alle eigenbelang geabstraheerd is. De „algemeene wil” ontleent zijn bindende kracht uitsluitend aan het „maatschappelijk verdrag”; in den staat blijft het volk in zijn geheel souverein; het beslist over den regeeringsvorm; de gezagsdrager is slechts gevolmachtigde van het volk. Godsdienst is privaatzaak, maar de staat kan die natuurlijke grondbegrippen op godsdienstig gebied aan de onderdanen opleggen, wier uitwendige belijdenis voor het gemeenschapsleven noodzakelijk is.

In Emile ou sur l’éducation wil R. in den vorm van een roman een stelsel van opvoedkunde opbouwen, dat den opvoedeling in de samenleving de onschuld en de deugden van den natuurtoestand en de aangeboden goedheid van den mensch laat behouden. Zonder eenige gedachte aan een hoogere bestemming zal de opvoeding slechts mogen beoogen den mensch als mensch te vormen, en zijn natuurlijke ontwikkeling tegen de schadelijke invloeden van samenleving en beschaving te vrijwaren. Gezag en gehoorzaamheid worden geheel uitgeschakeld; ook een positief godsdienstonderwijs is uitgesloten.

De godsdienstphilosophie van R., samengevat in de Profession de foi du vicaire savoyard, verkondigt een gevoelsgodsdienst, waartoe de onbedorven menschelijke natuur, sprekend in het geweten, den mensch brengt; deze houdt de erkenning in van een hoogsten wil en verstand, oorzaak der wereld, van onstoffelijkheid en onsterfelijkheid der ziel, maar niet van vergelding in het andere leven.

Voor de meerdere waardeering van de natuur, ook in de opvoeding, in een tijd van overbeschaving en decadentie, heeft R. ongetwijfeld verdienste. Tal van zijn opmerkingen over vrije ontwikkeling der natuurlijke gaven, zelfwerkzaamheid, eenvoud en waarachtigheid in de opvoeding, zijn in de paedagogiek gemeengoed geworden. Maar zijn principieele grondslag in de volstrekte onbedorvenheid der menschelijke natuur, en de uitsluiting van de bovennatuurlijke bestemming is onaanvaardbaar.

F. Sassen.

Verdere werken: La nouvelle Héloise ; Rêveries d’un promeneur solitaire; Confessions.

Lit.: J. Lemaitre, J. J. R. (Parijs 1907); E. Faguet, R. penseur (Parijs 1912); A. Schinz, La pensée de J.

J. R. (Parijs 1929) ; P. Mason, La religion de R. (Parijs 1916) ; P. Sakmann, J.J.R. („Die groszen Erzieher”, Berlijn 1913).

4° Théodore, Fr. schilder en etser. * 15 April 1812 te Parijs, † 22 Dec. 1867 te Barbizon. Leerling van Rémond en G. Lethière. R. schilderde uitsluitend landschappen; hij heeft heel Frankrijk doorkruist en vestigde zich ten slotte te Barbizon in het bosch van Fontainebleau. Hij werd het hoofd van de school van → Barbizon, een groep schilders, die zich toelegden op het schilderen van landschappen om hun zelfs wil; een fijn lyrisch sentiment herinnert soms nog aan de Romantiek. De voordracht van R.’s landschappen mist nog het spontane en atmosferische der Impressionisten; de teekening is krachtig, het koloriet broeierig. R.’s stukken werden op de salons steeds geweigerd, vandaar zijn bijnaam „Le grand refusé”; de wereldtentoonstelling van 1855 bracht hem succes. Op R.’s landschappen nemen de boomen een groote plaats in; zij helpen de boschinterieurs vormen, die hij bij voorkeur geeft. R. maakte gaarne experimenten met zijn techniek, waardoor thans menig stuk bedorven is. Dit is bijv. het geval met de forsche „Descente des Vaches” in het Mesdagmuseum (Den Haag). In het Louvre is R. door fraaie werken vertegenwoordigd.

Lit.: P. Dorbec, Th. R. (1910).

Korevaar-Hesseling.

5° Victor, Belg. beeldhouwer. * 16 Dec. 1865 te Feluy-Ardennes. Leerling van Van der Stappen te Brussel; werd 1902 leeraar aan de Academie van Schoone Kunsten te Brussel. In het Museum te Brussel vindt men van hem o.a. Demeter (half-figuur, 1898), borstbeeld van Constantin Meunier, Het Geheim (marmergroep, 1917). Van hem is ook het gedenkteeken Dank van België, te Londen (1920).

Lit.: M. des Ombiaux, V. R. (1909).

< >