Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Put

betekenis & definitie

In het algemeen: kunstmatig gemaakt gat in den grond, bij voorkeur bestemd voor het bewaren van vloeibare of half-vloeibare stoffen (mestput, beerput, kalkput, ook: ➝ bouwput); meer speciaal echter waterput: cylindervormige schacht in den grond, hetzij ter bewaring van op de daken van een gebouw opgevangen hemelwater (regenwater-p., deze heeft een bodem); hetzij ter bereiking van het dieptewater (in dat geval heeft de p. geen bodem). Gewoonlijk wordt het water met behulp van een emmer aan een touw (al dan niet verbonden met een windwerk) omhoog gehaald.

De omwanding bestaat gewoonlijk uit metselwerk, soms uit beton, zelden uit hout. Ter voorkoming van verontreiniging door instroomend oppervlaktewater en tegen het invallen van personen, wordt deze wand een eindje boven het terrein opgehaald.

Dit ronde muurtje, gecombineerd met het windwerk (soms nog voorzien van een dakje), verleent den water-p. zijn karakteristieke uiterlijke verschijning. De regenwater-p. is dikwijls met een deksel gesloten. v. Embden.