Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Privilege

betekenis & definitie

(Lat. privilegium, < privus — afzonderlijk, lex = wet; een wet voor enkelen, uitzonderingswet). Oorspronkelijk door de Lat. schrijvers (o.a.

Cicero) overeenkomstig de taalkundige beteekenis gebruikt in den algemeenen zin van een bijzondere, slechts een enkelen persoon betreffende verordening of wet, om het even, of deze wet een gunst inhield of niet. Later in het Rom. recht uitsluitend gebezigd ter aanduiding van een begunstigende uitzonderingswet, dus in de beteekenis van voorrecht; en wel: een voor bepaalde klassen van personen geldend begunstigend uitzonderingsrecht.

P. in dezen zin is ius singulare, d.i. voor bepaalde klassen van personen, zaken of gevallen (i.p.v. het normale, gemeene recht, ius commune) geldend uitzonderings- of groepsrecht; doch uitzonderingsrecht van bijz. aard, nl. een bevoorrechting ten doel hebbend. In de hedendaagsche rechtswetenschap wordt p. in de hier omschreven beteekenis p.in ruimeren zin genoemd; onder p. in engeren zin wordt dan verstaan: begunstigende, van het gemeene recht afwijkende rechtsbepaling, voor één, of ook voor meerdere personen (zaken, gevallen) gegeven, doch niet (zulks in tegenstelling met p. in ruimeren zin) zonder uitzondering voor alle van dezelfde klasse.

Op beide soorten van p. is de Ned. benaming voorrecht toepasselijk.Het kerkelijk recht kent beide genoemde soorten. P. in ruimeren zin zijn o.a. de voorrechten van den geestelijken stand (→ Clericus), als privilegium canonis (C.I.C. can. 119), fori (can. 120), immunitatis (can. 121, → immuniteit); de voorrechten der kardinalen (can. 239), bisschoppen (can. 349), kloosterlingen (can. 613-625). Ontstaan, te niet gaan, uitlegging van p. worden behandeld in can. 63-79.

Lit. : D. Lindner, Die Lehre vom P. nach Gratian und den Glossatoren des Corpus juris canonici (1917); E. Roelker, Principles of P. according to the Code of Canon Law (Washington 1926). Schweigman Wereldlijk recht. P. komt als rechtsbegrip in meerdere beteekenissen voor. Zoo worden sedert de opkomst der steden door den vorst of landsheer bepaalde voorrechten (bijv. recht van → keur, recht om zelf de schepenen te kiezen of den baljuw aan te stellen, recht van veer, enz.) verleend aan steden uit erkentelijkheid voor bewezen diensten (geldleening, krijgsdienst).

Het komt ook voor, dat een p. verleend wordt aan een geheele streek (landelijk rechtsgebied), in welk geval het p. vaak niet anders is dan de vastlegging en erkenning door den heer van het aldaar geldende gewoonterecht (→ landrecht). Van p. mag eveneens gesproken worden met betrekking tot de gilden.

P. verbonden aan rang, stand en geboorte zijn geleidelijk aan verdwenen (zie → Gelijkheid, 3°). In het privaatrecht heeft het p. zich gehandhaafd tot heden toe. Zoo worden bepaalde schuldeischers vóór anderen voldaan (→ Bevoorrechte schulden). Hermesdorf

< >