Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Priesteropleiding in vroegeren tijd

betekenis & definitie

a) Algemeen. In den oudsten tijd der Kerk was de p. weinig of niet geregeld.

Bij voorkomende gevallen werd dikwijls een door deugd en bekwaamheid uitstekend leek (soms gedwongen) tot priester gewijd. Ook in de vroegere M.

E. bereidde men zich dikwijls nog op het ambt voor door private opleiding bij een ouderen geestelijke, maar allengs werd liet bezoek van een dom-, kapittel- of kloosterschool de meest gebruikelijke weg, terwijl in de latere M.E. ook de hoogescholen daartoe druk bezocht werden (Nederlanders vooral aan die van Keulen, Leuven en Parijs). Voor hoogere functies in het priesterschap werd dikwijls het doctoraat, aan zulk een hoogeschool behaald, vereischt.

Aan het begin van den nieuweren tijd heeft het Concilie van Trente ingrijpend voorzien in een meer geregelde p., als een der voornaamste middelen tot het, Kath. herstel tegenover den afval van het Protestantisme.Lit.: Stachnik, Die Bildung des Weltklerus im Frankenreiche (1926).

b) In België heeft sindsdien de p. geregeld aan de seminaries plaats.

Gorris.

c) In de Noordelijke Nederlanden, waar het Calvinisme overheerschte, vormde de priesteropleiding een moeilijk probleem, dat veel beleid en groote offers van geestelijkheid en geloovigen der → Hollandsche Zending geëischt heeft. In de Utr. kerkprovincie van 1559 heeft alleen het aartsbisdom het tot een seminarie gebracht, op aandrang van Rome 1575 gesticht door de kapittels, zonder beteekenis gebleven, kort na 1580 geseculariseerd. Beneden den Moerdijk ontstonden seminaries te Den Bosch (1571 gest., kort na 1580 vervallen, 1617 heropgericht, 1629 opgeheven) en Roermond (1599-1798). Verder voorzag het in 1605 gestichte seminarie van Antwerpen ook Westelijk N. Brabant van priesters.

De Hollandsche Zending heeft ca. 1592-1602 een primitief seminarie bezeten ten huize van Eggius te Amsterdam, later te Haarlem. Ook 1673-’83 bezat zij er een in het St. Elisabethsklooster te Huissen. Verder heeft zij tot 1799 geen sem. bezeten, evenmin als het vicariaat Den Bosch 1629-1798. Beide gebieden kregen hun priesters in hoofdzaak van de theologische faculteiten van de universiteiten te Leuven, Douai en Keulen, ook wel van het Collegium Urbanum der Propaganda te Rome, het sem. te Munster en de Zuid-Nederlandsche en Fransche seminaries der Oratorianen.

Zij, die aan de genoemde universiteiten studeerden, vonden, voor zoover zij minder bemiddeld waren, onderkomen en zekere geestelijke leiding in Colleges, meestal paedagogia, ook (maar ten onrechte) seminaries geheeten. Van de met het oog op de Noordel. Nederlanden na de Hervorming gestichte colleges waren voor de theologische studies de voornaamste:

1° het Collegium Regium te Leuven, 1578 op verzoek van Lindanus gesticht door Philips II;
2° het Collegium Alticollense of de Hooge Heuvel, 1602 te Keulen gesticht door Sasbout Vosmeer; het werd 1673 om den oorlog tusschen de Republiek en Keulen gesloten; de leerlingen verbleven tot 1683 te Huissen, waarna het college heropend werd te Leuven, waar het den ouden naam droeg;
3° het College van Haarlem, bijgenaamd Pulcheria (naar een schoon Mariabeeld in den gevel), 1617 gesticht door het Haarlemsche kapittel;
4° het Bossche college van S t. Willebrord, 1604 gesticht te Leuven door Nic. Zoes, bissch. van Den Bosch;
5° het college van O. L. Vrouw te Douai, 1662 ten behoeve van Ned. priesterstudenten gesticht. In 1793 ging Douai, in 1797 Leuven ten gronde; de colleges werden onteigend, ook de meeste fondsen. Dit gaf aanleiding tot stichting van → seminaries, sedert 1795 in Ned. mogelijk.

Het voorbereidend hooger onderwijs ontvingen de toekomstige priesters tot begin 19e eeuw op gewone Latijnsche scholen, bij voorkeur op zulke, die door priesters geleid werden en dan buiten de Republiek, bijv. in Duitschland en België of in de Noord-Brab. enclaves, gelegen waren. Van de Belgische kwamen vooral de vele abdijscholen en de door seculiere priesters gedreven scholen van Turnhout, Hoogstraten en Geel in aanmerking. Verder werden druk bezocht:

1° Het college der Jezuïeten te Emmerik, gest. 1592, in 1788 overgenomen door de Kruisheeren aldaar;
2° de Lat. school der Duitsche Commanderij van Gemert, gest. 1587, in 1797 door sec. priesters overgenomen;
3° het Gymnasium Paduanum te Megen, 1645 gest. door de Franciscanen aldaar;
4° de Lat. school der Carmelieten te Boxmeer, 1658 gesticht, 1832 door sec. priesters overgenomen;
5° de Lat. school te Grave, een oude kapittelschool, 1659 gereorganiseerd onder leiding van sec. priesters;
6° de Lat. school der Kruisheeren te Uden, 1743 gest.;
7° het Gymnasium Aloysianum der Jezuïeten te Ravestein, 1752 gesticht, 1810 onder leekenleiding gekomen.

Voor de p. in de 19e eeuw zie → Seminarie; Grootseminarie; Klein-Seminarie. Lit.: Een monographie over de p. in de Holl. zending ontbreekt. Van de voorn. lit. noemen wij: Vregt, Vroegere collegien voor de Holl. Missie (Bijdr. bisd. Haarl. VIII); A. Jansen, Het coll. te Douai (Arch. aartsb.

Utr. XII, 446 vlg.); Hofman, Het sem. te Douai (Arch. aartsb. Utr. XXVI, 70 vlg.); van Lommel, De Noordned. leerlingen v. h. Urbaansch coll. (Aartsb. Utr.

XIX 291 vlg.; P. Polman O.F.M., De wetensch. opl. v. d. Ned. clerus secularis in de 16e eeuw (Ons Geestelijk Erf VIII 1934, 398 vlg., met lit. opg.). Rogier.

< >