(Ital., = medelijden, erbarming) of Moeder van Smarten, Nood Gods. Naast de → beweening van Christus, waarbij behalve Maria ook andere personen een plaats krijgen, vormt de p. een ander tafereel van wat gebeurde met Christus tusschen Zijn → kruisafneming en → graflegging: Maria alléén beweent haar Zoon op haar schoot of voor haar voeten gelegen en wekt daardoor het medelijden (Ital. pietà) bij den beschouwer op. De voorstelling vindt geen steun in de Evangeliën, maar is afhankelijk van de Duitsche mystiek (Suso) en krijgt sedert het begin der 14e eeuw vooral in de houtplastiek haar uitbeelding. Aanvankelijk houdt Maria het lichaam van Christus rechtop op haar schoot (14e eeuw: Freiburg i.
Br.), daarna zien we Christus’ lichaam horizontaal nisten op den schoot zijner Moeder (einde 14e en 15e eeuw: Dijon, door Claus Sluter; te Boppard), niet zelden heeft Christus zijn handen gekruist op den lendendoek liggen, waarop Maria haar linkerhand neerlegt (Dreihânde-Pietà, in Beieren); op het einde der 15e en in de 16e eeuw rusten de voeten van Christus op den grond of zelfs heel Zijn onderlichaam, terwijl het bovenlichaam steunt tegen de knieën Zijner Moeder. Met de Barok wordt de voorstelling sterk pathetisch (Bernini, Hernandez, Günther). Het oudste bewaarde exemplaar eener p. berust te Coburg (14e e.); verder exemplaren uit de 14e eeuw te Erfurt, Wetzlar; 15e eeuw: Moissac, Vendôme (koorbank der Drievuldigheidskerk). Beroemd vooral is Michelangelo om zijn p. (St.
Pieter, Rome; Dom Florence; Vaticaansch Museum, Rome), bekend is ook de p. in S. Jan van Lateranen door A. Montauti (1732); de moderne beeldhouwers, schilders en graveurs kiezen de p. als een geliefkoosd gegeven (Italië: L. Pagliaghi, P.
Sgandurra, Duitschl. D. Sommer, Ruth Schaumann). Lit.: K.
Künstle, Ikonogr. der christl. Kunst (I 1926); E. Mâle, L’art religieux (III, 126); K. Smits, IkonogT. v. d.
Ned. Primitieven (1933) ; A. Michel, Hist. de l’art (reg. 239) ; Lex. Theol.
Kirche ( VIII). p. Gerlachus.