Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Philip Kohnstamm

betekenis & definitie

Natuurkundige, wijsgeer, paedagoog. * 17 Juni 1875 te Bonn. In 1907 privaat-docent in de philosophie aan de gem. univ. van Amsterdam, 1908 hoogleeraar in de physica, sinds 1919 hoogleeraar in de paed. (Nutsleerstoel), tevens directeur van het Amsterdamsch Nuts-seminarium en lid van den Onderwijsraad; vanaf 1922 ook prof. in de paedagogie te Utrecht. K., die van ongeloovig materialist en positivist geloovig Christen werd en in 1917 tot de Ned.

Herv. Kerk toetrad, behoort tot de actiefste paedagogen van Ned. Hij ziet de opvoedkunde als deel van de practische wijsbegeerte, maar is tevens overtuigd, dat, wat de middelen van onderwijs en opvoeding betreft, slechts heil te verwachten is van empirisch onderzoek.Voorn. werken.: „Schepper en schepping” : Het waarheidsprobleem (1926); Persoonlijkheid in wording (1929); De Heilige (1931); Individu en gemeenschap (1929); Parate kennis (1925); De Nieuwe school (1925); Over de „vormende waarde” der leervakken (1930); Aanschouwing en abstractie als momenten van „leeren denken” (1932); Bijbel en jeugd (1923); Modern-psychol. opvattingen omtrent godsdienst en religie (1931); Psychologie van het ongeloof (1933); De formeele logica en het kinderlijk denken (1935); Warmteleer.

Lit.: Autobiographie, in Groei (III 1933); Hoogwerf, Inl. tot de paedag. van prof. dr. K. (1932). Rombouts.

< >