1° Rom. rechtsterm ter aanduiding van het vermogen, door den paterfamilias aan den zoon of door den heer aan den slaaf in beheer en genot gegeven. Het p. blijft juridisch bestanddeel van het vermogen van vader en heer. De aansprakelijkheid van vader (of heer) voor transacties aangegaan door zoon (of door slaaf) bleef beperkt tot het bedrag van het p.P. castrense is het door den zoon uit opgespaarde soldij verworven vermogen; de zoon heeft hierover ook recht van beschikking. Hermesdorf.
2° (Kerkel. recht) Het geld, gewoonlijk een betrekkelijk gering bedrag, dat in sommige kloosterorden aan elk kloosterling ter bestrijding van eigen onkosten werd toegestaan en hoezeer door de oversten toegelaten, toch een inbreuk beteekende op het gemeenschappelijk leven volgens de belofte van armoede. In de geschiedenis van vele kloosters het begin van ernstige verslapping. Brandsma.