Stad in Westfalen, aan de uitloopers van het Eggegebergte; in P. zijn de bronnen van de Pader gelegen. Ca. 37 500 inw. (88 % Kath., 11 % Prot.). Tot de voornaamste bouwwerken behooren: Romeinsche hallenkerk met twee dwarsschepen, opgericht in de 9e e.; de tegenw. bouw stamt vnl. uit de 12e-14e e. (toren van 1889-’90); beroemd draagaltaartje uit 12e e. en verguld zilveren schrijn met relieken van den H. Liborius.
De Prot. Abdinghofkirche (voorm. Benedictijner abdijkerk), na 1015 gesticht, is 1863-70 vernieuwd. De Jezuïetenkerk (1682-’86) is een der voornaamste van N.
Duitschland. Het raadhuis is in laat-Renaissancestijl 1613-’16 gebouwd (zie afb. 2 op de plaat tegenover kol. 529 in dl. IX), 1870-78 vernieuwd. P. is de zetel van een aartsbisschop en bezit vele kloosters (Franciscanen, Augustinessen, Clarissen), onderwijsinstellingen (o.a. philos.-theol. academie, in 1614 als univ. gesticht) en ziekeninrichtingen.
In P. zijn Portlandcementen meerdere meubelfabrieken; uitgeverijen. Bekend is nog het Inselbad met de Ottiliënbron (18,5° C).Het aartsbisdom omvat de Pruis, districten Amsberg, Maagdenburg, Minden, Merseburg, verder Lippe-Detmold, Waldeck, Anhalt en Pyrmont. Heeft 1933 1 648 079 Kathol. tegen 5 551 629 nietKath. inw'. De kerkprov. omvat het aartsbisdom P. benevens de suffragaanbisd.Hildesheim en Fulda.
v. Wijk.