(Lymantra monacha), vlinder van de orde der spinners, fam. der Liparididae. De voorvleugels zijn wit, met zwarte, sterk getande dwarslijnen; franje en thorax zwart gevlekt; het lijf heeft rozeroode ringen.
Vlucht 30-52 mm. De n. vliegt in Juli-Augustus en komt in onze streken algemeen voor.
Is in sommige jaren een groote plaag voor den boschbouw, daar de rupsen in zoo’n menigte kunnen voorkomen, dat groote boschcomplexen van hun naalden beroofd worden en daardoor gaan kwijnen. Vogels en parasiteerende wespen brengen ze dan binnen een paar jaar tot het normale getal terug.
Rups bruinachtig groen, grijs of zwart, met blauwe en roode wratten, en een zwarte vlek op den tweeden ring. Leeft op loofboomen en op naaldhout.
De n. is verbreid over Noorden Midden-Europa. Een zwarte variëteit van den n., Eremita, is in onze streken zeldzaam.
Bernink