Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kerkgenootschap

betekenis & definitie

Godsdienstige gemeenschap. Volgens Ned. staatsrechtelijke opvatting nemen de kerkgenootschappen (voor wat betreft de Kath. Kerk worden als zoodanig beschouwd de parochies) als burgerrechtelijke zedelijke lichamen naar art. 1690 B.

W. deel aan het rechtsverkeer. Bij de wet van 10 Sept. 1853 (Stbl. 102) is eenig toezicht op de k. ingesteld. Deze wet dankt haar ontstaan aan de zgn.

Aprilbeweging (1853): het verzet der orthodox-Prot. volksgroepen tegen het herstel der bisschoppelijke hiërarchie in Nederland.Het toezicht van de wet van 1853 beperkt zich tot een plicht tot mededeeling van de bepalingen betreffende de inrichting en het bestuur der kerkgenootschappen aan de regeering. Slechts mogen vreemdelingen geen kerkelijke bediening aanvaarden zonder kon. goedkeuring. Voorts is die goedkeuring vereischt op de plaats van vestiging van synodale vergaderingen en hoofden, die kerkgenootschappen vertegenwoordigen of besturen. De kon. goedkeuring kan slechts geweigerd worden in het belang der openbare orde en rust. Struycken