Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kerkfabriek

betekenis & definitie

(Lat.: fabrica ecclesiae), in letterlijken zin de fondsen, die bestemd zijn voor den bouw en het materieele onderhoud van het kerkgebouw; in wijderen, meer gebruikelijken zin alle fondsen en bezittingen, die dienen voor het onderhoud en de versiering van het kerkgebouw en ter bestrijding van de kosten van den eeredienst (C.I.C. can. 1182 § 1). In Ned. en België vormen deze bezittingen gewoonlijk geen zelfstandige fondsen, doch één geheel met aile overige bezittingen der parochies onder het beheer van het → kerkbestuur, dat daarom ook wel k. wordt genoemd. W.

Mulder In België worden de k. beheerscht door het decreet van 30 Dec. 1809 en de wet van 4 Maart 1870, die ingrijpende wijzigingen heeft ingevoerd in zake boekhouding. Het decreet van 1809, ofschoon niet opgevat in een geest van vijandschap tegen de Kerk, maakt deel uit van Napoleon’s streven om deze onder zijn macht te krijgen en geeft aanleiding tot veel critiek zoo onder oogpunt van het kerkelijk recht als van de Belg. grondwet. De wet van 1870 is de vrucht van vele onderhandelingen en een transactiewet, die door het episcopaat in den geest van verzoening aanvaard is.Het bestuur omvat: den kerkeraad (conseil de fabrique) en het bureau der kerkmeesters (bureau des marguilliers). Maken van rechtswege deel uit van den raad: de pastoor en de burgemeester. De raad neemt beslissingen en het bureau voert die uit. De begrooting moet onderworpen worden aan den gemeenteraad voor advies, en aan den bisschop alsook aan de bestendige deputatie van den Provincialen Raad voor goedkeuring. Bij ontoereikendheid van de middelen moet de gemeente het tekort bijpassen. Sommige k. hebben vroeger geweigerd zich naar die bepalingen te gedragen, en zij werden „vervallen verklaard” van alle toelagen van staat, provincie en gemeente: toch blijft deze laatste verplicht aan den pastoor van de parochie inwoning of woonstvergoeding te verschaffen.

Lit.: M. Damoiseaux, Traité pratique de 1’administration des fabriques d’église (2 dln. Leuven 21930); de Corswarem, Uitlegging der wetten en decreten over de k. (1894). Allossery

< >