a) Noord-Nederland. De eerste vestiging der Dominicanen had plaats vanuit Keulen te Utrecht in 1232; spoedig verrezen stichtingen te Leeuwarden (1245), Haarlem (1247), Maastricht (1254), Zierikzee (1255), Winsum (1275), Den Bosch (1286), Zutphen (1288), Nijmegen (1292) en Groningen (1308).
In 1403 werd een klooster te Den Haag, 1449 te Rotterdam, 1465 te Zwolle gesticht. Al deze kloosters hadden eigen termijnhuizen.
De volksmond noemde de Dominicanen Brueren of Broeren, ook wel Jacopinen; de naam Predikheeren ontstond waarschijnlijk uit Predicaren of Prekeren. Door kloosterkerk en -school kwamen zij in contact met het volk en intellectueele kringen.
Zij stonden in verbinding met de geestelijke en tijdelijke macht, traden op als inquisiteurs en in de 14e en 15e eeuw kozen de Utrechtsche bisschoppen meermalen een Dominicaan tot coadjutor. In de 14e eeuw deelden de Ned. kloosters in het algemeen verval, dat de meeste kloosters in Europa ontwrichtte, maar maakten ook deel uit van de monastieke opleving in de 14e en vooral in de 15e eeuw.
Vele Ned. kloosters behoorden tot de Holl. congregatie. Na de opheffing dezer congregatie werd in 1515 de Nederduitsche provincie gesticht, waartoe zoowel de Noordals de Zuidnederlandsche kloosters behoorden.
Gedurende de 16e eeuw gingen alle kloosters ten gronde, in 1594 verdween met het klooster te Groningen de laatste nederzetting in de Noordelijke provincies. In verschillende steden herinneren kerk of klooster aan het verblijf der Dominicanen, evenals straatnamen als Broerstraat, achter den Brueren, Dominicanenstraat, Predikheerenkerkhof, Jacobijnenstraat, Bonte-Papensteeg (te Leeuwarden).In 1620 ontvingen zij van Paulus V verlof in de Holl. missie aan de zielzorg deel te nemen, in 1627 kregen zij krachtens een overeenkomst met den apostolischen vicaris de bediening van 8 staties nl. te Utrecht, Leiden, Schiedam, Haarlem, Amsterdam, Groningen, Kampen en Zwolle. Kampen en Zwolle werden niet bezet; beter slaagde men te Leeuwarden, Alkmaar en Tiel. Men had echter met veel moeilijkheden te kampen veroorzaakt door de regeering, innerlijke verdeeldheid, rivaliteit tusschen regulieren en saeculieren, en den naijver door Oud-Katholieken. Nog moeilijker werd de toestand, toen Joseph II door allerlei kleingeestige bepalingen de Zuidelijke kloosters, waardoor de Ned. staties bediend werden, bemoeilijkte. Wel werden deze bepalingen weer door zijn opvolger Leopold afgeschaft, maar door de Fransche Revolutie werden de religieuze Orden in België opgeheven en de kloosters, de missiehuizen voor de Holl. missie, vernietigd. Ook de kloosters van Maastricht, Sittard en Calcar werden gesloten.
Hetzelfde lot trof het seminarie van Roermond, dat sinds bisschop R. Cools O.P. door Dominicanen werd bestuurd. In het Noorden verdween echter de Calvinistische overmacht en de verdreven Zuidelijke kloosterlingen konden hun Noordelijke Ordebroeders te hulp snellen. Nu kwam een nieuwe opleving! In 1804 werd weer te Amsterdam bij pauselijke volmacht een provinciaal kapittel gehouden, maar de kloosterlingen behielden de belangstelling der regeering, zij mochten geen nieuwelingen aannemen. Ook de staties der regulieren kwamen in gevaar. Een stichting van Ned.
Dominicanen te Gent (België) in 1835 mislukte, een vestiging te Uden in 1837 werd door de regeering bemoeilijkt. Maar in 1840 besteeg Willem II den troon en sedertdien konden de kloosters zich vrij ontwikkelen. In 1843 werd een klooster gesticht te Nijmegen, waar de Dominicanen sedert 1810 hun kerk hadden teruggekregen, 1852 volgde een stichting te Langenboom, 1858 te Huissen met noviciaat en studiehuis. In 1868 werd de missie van Curaçao, 1904 die van Puerto-Rico, 1914 een nederzetting op Bornholm aanvaard. In 1901 werd te Zwolle het St. Thomasklooster met studium philosophicum geopend. Steeds nam het aantal leden der provincie toe vooral door het in 1866 opgerichte St.
Dominicuscollege te Nijmegen, sedert 1927 overgeplaatst naar Neerbosch. In 1932 werd het St. Albertusklooster te Nijm. met studium theologicum gesticht; in dit jaar werd ook begonnen met een missie in Z. Afrika (Oranje-Vrijstaat). Heden telt de Ned. provincie, die toegewijd is aan O. L.
Vrouw van den Allerheiligsten Rozenkrans, ca. 450 leden. Ca. 75 leden zijn werkzaam in de missies. Naast 4 kloosters nl. te Nijmegen (2), Zwolle en Huissen met noviciaat telt de provincie 18 parochies nl. te Nijmegen (3), Langenboom, Alkmaar (2), Amsterdam (2), Goom, Leeuwarden, Neerbosch, Rotterdam (3), Schiedam (2), Tiel en Utrecht. De paters wijden zich aan parochie-, missie- en retraitewerk, geven in binnen- en buitenland onderwijs aan universiteiten- en kloosterscholen en nemen deel aan de conferenties voor niet-Katholieken. De missieactie wordt gesteund door de „Sint Dominicuspenning”, de Rozenkransdevotie door een afzonderlijk maandschrift. De ➝Derde Orde bloeit.
b) België. Van de kloosters, die gedurende de 13e eeuw in de Zuidelijke Nederlanden werden gesticht, behoorden de meeste tot de Fransche provincie slechts enkele tot de Duitsche. Met de Noord-Nederlandsche kloosters deelden deze in het algemeen verval der 14e eeuw, maar maakten ook gedurende de 15e eeuw deel uit van de algemeene opleving. Vele sloten zich aan bij de Holl. congregatie en kwamen tot hoogen bloei. Na de opheffing der congregatie, maakten de meeste kloosters deel uit van de Nederduitsche provincie (1515). Veel hadden zij te lijden gedurende de 16e eeuw van de Reformatorische woelingen; de paters werden verjaagd en vervolgd (P. Anton. Temmermans, † 1582) en enkele kloosters opgeheven. Maar in de 17e eeuw nam het aantal stichtingen weer toe. In 1680 werd de St. Rosa-provincie opgericht. Gedurende de Fransche Revolutie gingen echter bijna alle kloosters ten gronde. Enkele paters trokken naar de Hollandsche Missie, andere bleven wachten op betere tijden. In 1835 besloten de paters Ackerman en Braekman een kloosterstichting te wagen; samenwerking met de Noord-Nederlandsche paters bleek echter om politieke redenen onmogelijk (Gent). Na de stichting van het klooster te Gent (1835) volgden Tienen (1843) en Leuven (1856), die eerst onder het gezag van den pauselijken nuntius stonden, daarna een afzonderlijke groep in de Fransche provincie vormden. Eerst in 1860 werd de tegenwoordige provincie St. Rosa opgericht. Gesticht weerden La Sarthe (1860), Lier (1864), Oostende (1873), Brussel (1900), Luik (1905), Antwerpen (1905), Gent (1934). In 1911 werd de Kongomissie begonnen. De paters wijden zich buiten de gewone zielzorg vooral aan retraite- en sociaal werk. In 1905 begon p. van Nieuwelande met het werk „Geloofsverdediging”, dat vooral door vlugschriften zijn doel trachtte te bereiken. In 1907 verscheen „de Waarheid”, 1911 „de Ster”; in hetzelfde jaar „Ons Geloof”. Leergangen werden ingericht voor wijsbegeerte, apologie en sociologie, waaruit in 1919 de Hooge school voor vrouwen ontstond. In 1930 begon het „Thomistisch Tijdschrift”, dat in 1934 in „Kultuurleven” werd omgedoopt. Voor het missiewerk wordt er geijverd vanuit het groot Begijnhof te Gent, dat sinds 1874 onder leiding der paters staat, met een eigen tijdschrift
„De Rozenkrans en Congomissie”. Door de Waalsche paters wordt de „Rosaire” uitgegeven. Het aantal leden der provincie bedraagt ruim 300 leden en bestaat uit Walen en Vlamingen. Ca. 40 werken in de missie. De provincie telt 7 kloosters en 5 vicariaten. Het Vlaamsch noviciaat is gevestigd te Gent, dat van de Walen te La Sarthe, waar ook de philosophie gedoceerd wordt.
De Vlamingen volgen hun philosophische studies te Gent. De theologische cursus is voor allen te Leuven.
V. Derde Orde van S. Dominicus. Deze ontstond in de eerste helft der 13e eeuw en was een uiting van een opbloeiend godsdienstig volksleven. Haar leden, mannen en vrouwen, volgden naar staat en stand den regel en de geestelijke leiding der Orde. In 1285 ontving zij den regel van den Ordegeneraal Munio de Zamora, die 1405 door Innocentius VII werd goedgekeurd. Haar eerste naam „Broederschap van boetvaardigheid van den H. Dominicus” werd 1484 in „Derde Orde van den H. Dominicus” veranderd. In alle eeuwen telde zij talrijke volgelingen; haar geschiedenis loopt parallel met die der Orde. Tijdens het generalaat van P. L. Theissling werd de regel herzien en in 1923 door Pius XI goedgekeurd. Haar tegenwoordig doel is vooral leekenapostolaat door zelfheiliging; zij wil geen massabeweging zijn, maar een kern vormen onder alle standen en leeftijden. Haar ledenaantal bedraagt heden ca. 88 000. In Nederland wordt dit leekenapostolaat in den meest uitgebreiden vorm beoefend, vooral wat betreft de verspreiding der waarheid (lectuurverspreiding, actie onder nieuw-bekeerden, huisbezoek, bibliotheekwerk, parochieel leekenapostolaat). Middelen zijn: maandelijksche godsdienstige en huishoudelijke bijeenkomsten, jaarlijksche congressen, studiedagen , speciale Derde Orde-retraites, eigen periodieken voor directeuren en leden. Zij telt 17 afdeelingen, ieder bestuurd door een Directeur (priester) en enkele leden uit de afdeeling gekozen. De algemeene belangen worden door een promotor provincialis behartigd. Haar aantal is heden ca. 2 200. Ook in België bloeit de Derde Orde; zij telt daar ca. 2 500 leden.
Lit.: M. Heimbucher, Die Orden und Kongregationen (I 31933, 469 vlg.); J. Quétif O.P. en J. Échard O.P., Scriptores Ordinis Praed. (2 dln. Parijs 1719—1721); A. Mortier O.P., Histoire des Maitres Généraux de l’Ordre des Frères Prêcheurs (7 dln. Parijs 1903—1920); A.
Walz O.P., Compendium Historiae Ord. Praed. (Rome 1930 met bibliographie); B. de Jonghe O.P., Desolata Batavia Dominicana (Gent 1717); B. de Jonghe O.P., Belgium Dominicanum (Gent 1719); G. Meyer O.P., Gedenkboek van de Dominicanen in Nederland (Nijmegen 1912). Lambermond.