Men neemt aan, dat de d. zich in samenstelling van de overige aardoppervlakte onderscheidt. Zooals uit de isohypsographische curve van Penck (➝ Continenten) blijkt, ligt het grootste deel der aardoppervlakte beneden 4 000 m diepte, en wel vnl. tusschen 4 000 en 6 000 m.
De dieper gelegen deelen vormen de zgn. diepzeetroggen of diepzeeslenken. Men hecht hieraan groote beteekenis voor de verklaring der gebergtevorming en vat ze wel op als g e o s y n c l i n a l e n, waarop ook de zwaartekrachtsverhoudingen schijnen te wijzen (Vening Meinesz, ➝ Zwaartekracht).
Ook de overige d. schijnt zwaartekrachtsafwijkingen te vertoonen en wel positieve; de slenken zijn negatief (positief beteekent zwaartekracht normaal). Men kan dit verklaren door aan te nemen, dat onder de oceanen in het sima benedenwaarts gerichte stroomingen voorkomen, die zouden kunnen worden beschouwd als de neergaande tak van een door de verwarming onder de ➝ continenten (radioactiviteit) opgewekten convectiestroom.
Dit is echter nog hypothetisch. De reis van Vening Meinesz aan boord van H.M.
K.XVIII gedurende den winter van 1934-’35 zal hierover opheldering verschaffen. De d. schijnt uit onbedekt sima (volgens sommigen salsima, in ieder geval van de samenstelling van bazalt) te bestaan.
Of dit echter zoo plastisch is, dat de continenten hierin kunnen drijven (Wegener) is dubieus; het onderzoek van Vening Meinesz in den Oostelijken Indischen Archipel schijnt te bewijzen, dat de weerstandskracht van den bodem van den Stillen Oceaan niet achterstaat bij die van het Aziatische continent. ➝ Diepzeefacies.L i t.: G. A. F. Molengraaff, De Zeeën van Ned. O. Indië (1922); S.
J. Shad, Earth Lore (populair; Londen 1933); F. A. Vening Meinesz, Gravity Expeditions at sea 1923-’32 (II, The interpretation of the results); id., Publications of the Netherlands Geodetic Commission 1934 (laatste resultaten en conclusies op grond van het zwaartekrachtsonderzoek). Jong.