Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Dagan

betekenis & definitie

Dagan - West-Semietische, waarschijnlijk Amorietische god, reeds 2500 v. Chr. ingevoerd in Zuid-Babylonië (Isin en Oer), waar men hem gelijkstelde met Enlil. Door dezelfde Amorieten ingevoerd in Canaan, reeds vóór den tijd der Philistijnen, zooals blijkt uit den meermalen voorkomenden plaatsnaam Beth-Dagan(Jos. 15.41; 19.27).

D. is identiek met Dagon, den god der Philistijnen, wiens beeld in den tempel van Asjdod neervalt voor de Ark des Verbonds (1 Sam. 5). D. werd ook vereerd in de Phoenicische kuststeden en in Assyrië, waar hij de god is der vruchtbaarheid en van den oorlog. De naam D. wordt afgeleid van dagan, koren, of van dag, visch. Sinds Hiëronymus wordt D. beschouwd als een god, half mensch, half visch, ten onrechte in verband gebracht met voorstellingen van een god, boven mensch, onder visch, op de munten van Palestijnsche kuststeden in Hellenistischen tijd, waar Neptunus bedoeld is, en op Phoenicische en Assyrische reliëfs, waar de god Ea wordt bedoeld. Alfrink Lit. : Schmökel, Der Gott D., Ursprung, Verbreitung und Wesen seines Kultes (Heidelberg diss. 1928).