Cumberland, (divers) - 1° graafschap in Noord-Engeland (54° 40' N., 3° W.); opp. bijna 4000 km2, 270 000 inw. Het bestaat grootendeels uit bergland (Cumbrian Mounts en een klein deel van het Penninisch Gebergte).
Hoogste top van de Cumbrian Mounts is de Scaw Fell (978 m), van het Penninisch Gebergte de Cross Fell (880 m). Het merenrijke bergland van Cumberland (Lake district) is een veel bezocht toeristenoord. Daarnaast mijnbouw (ijzer, steenkolen, lood en zilver). Hoofdstad is Carlisle.
G. de Vries.
Geschiedenis.
Het gewest, aanvankelijk door Britten bewoond, werd 922 door de Angelsaksen onderworpen en strekte zich uit van de rivier de Clyde, de Noordgrens van Engeland, tot de rivier de Ribble, en was van Bernicia en Deira gescheiden door het Penninische gebergte. Koning Edmund van Engeland (940-’46) schonk het land aan Malcolm, koning van Schotland. In 1092 veroverde Willem II het opnieuw en sindsdien is het een Engelsche „county” gebleven.
Slootmans.
2° Stad in den staat Maryland (Ver. Staten van Amerika; 39° 45' N., 78° 45' W.); ca. 38 000 inw. Aan het kanaal van de Chesapeakebaai naar Ohio. Luchtvaarthaven. Centrum van steenkool- en ijzermijnen; industrie van glas, zijde, spoorwagens en locomotieven.
3° Engelsche hertogstitel, in 1644 gegeven aan prins Rupprecht van de Paltz, in 1689 aan prins George van Denemarken, gemaal van prinses Anna; in de 18e en 19e eeuw aan meerdere prinsen van het Hannoversche huis. ➝ Ernst August.