Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Brüning, heinrich

betekenis & definitie

Brüning, heinrich - Duitsch staatsman; * 26 Nov. 1885 te Munster. Na zijn middelbare studiën beëindigd te hebben aan het Jezuïetencollege te Keulen ging hij rechten studeeren te München, Straatsburg en Bonn, maar interesseerde zich vooral voorgeschiedenis, philosophie en staathuishoudkunde; onderwijl ondernam hij studiereizen naar het buitenland, o.m. naar Engeland, waar hij vertoefde toen de Wereldoorlog uitbrak; in 1915 promoveerde hij te Bonn met een dissertatie over de Engelsche spoorwegen; van 1916 tot 1918 als luitenant aan het Westelijk front; in 1919 secretaris van minister Stegerwald en in 1921 nam hij diens plaats over als leider van het verbond der Christelijke (Kath.) vakvereenigingen, die hij dan ook sedert 1925 in den Rijksdag als lid van het Centrum vertegenwoordigde; dadelijk trok hij de aandacht als specialist voor sociale en financieele vraagstukken; als leider der Centrumfractie sedert 1929, genoot hij het vertrouwen van president Hindenburg, die hem den 30en Maart 1930 tot kanselier aanstelde; hij bleef aan tot Mei 1932. zonder vaste meerderheid, wat hem noopte tot het veelvuldig gebruik van nooddecreten; het herstel van zijn land wilde hij bewerken door bezuinigingen en door verstandhouding met het buitenland; maar de snelle vorderingen van liet nationaal-socialisme beletten hem de verhoopte resultaten te bereiken; zijn kabinet trad af voor een regeering von Papen.

Weinig spraakzaam, maar koel, vastberaden en onbaatzuchtig heeft hij feitelijk voor zijn ontredderd land niet de rol kunnen vervullen, die men van zijn genie had kunnen verwachten.

Lit.: Beer, Heinrich Brüning (1931). Cosemans.

< >