Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Browne

betekenis & definitie

Browne - 1° Charles Farrar, Amer. humoristisch schrijver. * 1834, ✝ 1867 in Engeland. Redacteur van de Cleveland Plain Dealer.

Zijn beschrijving van de lotgevallen van Artemus Ward, een kermisreiziger, maakte zooveel opgang, dat de schrijver zelf onder dien naam bekend is gebleven. Onder dezen naam schreef hij ook voor Punch.

Uitg. van zijn werken (1875, 1890 en 1910). — Lit.: H. R. Haweis, American Humorists. “Pompen ” 2° Edward Granville, Engelsch medicus, later Oriëntalist, prof. te Cambridge in Perz. en Arab. wetenschappen. * 1862, ✝ 1926. Hij schreef o.a. Literary History of Persia until the time of Firdawsi (2 dln. Londen 1906; bijgewerkt in 1906,1920 en 1924).

3° (Ook Brown), Robert, de stichter van de sekte der Brownisten of Barrowisten en de wegbereider van het Congregationalisme. * omstr. 1550, ✝ 1633 te Northampton. Studeert te Cambridge. Hij eischte de absolute onafhankelijkheid en zelfstandigheid der afzonderlijke godsdienstige gemeenten en weigerde elke inmenging van het bisschoppelijk of wereldlijk gezag. In de Kerk alles door en alles voor het volk, was zijn program. Met zijn vriend Robert Harrison stichtte hij in dien geest een gemeente te Norwich, waarvan de meeste leden naar Middelburg uitweken.

Deze gemeente ging in oneenigheid onder. Na zijn terugkeer werd Browne’s houding tegenover de Anglicaansche Kerk verzoenender en in 1591 aanvaardde hij na wijding door den bisschop een rectoraat in Northamptonshire. Een twist bracht hem in de gevangenis, waar hij stierf. Na zijn dood ging zijn partij in andere sekten verloren.

Lit.: C. Burrage, The True Story of Robert Browne (1906); Christel. Encycl. (I 1925, 386); Encycl. Brit. (IV 141929, 268-269; VI, 247-248). “Wachters” 4° Sir Thomas, Engelands geniaalste Barokschrijver in proza; geneesheer van zijn vak, encyclopaedisch in geleerdheid. * 1605, ✝ 1682. Stud. te Oxford, reisde op het vasteland, promoveerde te Leiden en te Oxford, en vestigde zich te Norwich. Geridderd in 1671. De vreemdsoortige onderwerpen van zijn belangstelling, de wonderlijke verscheidenheid van zijn toespelingen, de enorme veelheid van zijn weten verbonden met een deels bewuste, deels onwillekeurige naïveteit van opvatting en voorkeur, de mengeling van humor en zachte ironie met diepe levenswijsheid en hooge gedachtenvlucht, uitgedrukt in een steeds varieerende en steeds harmonieuze taalmuziek, dit alles maakt zijn werken tot een goudmijn voor den liefhebber van antiquarische curiosa en tot een prikkelenden feestdisch voor den litterairen fijnproever.

Werken: Religio Medici (1643, op Index 1645, Lat. vert. 1644, Ned. vert. 1665, ’68, ’83); Vulgar Errors (1646); Urn Burial (1658); The garden of Cyrus (1658); andere werken onvoltooid en gedrukt na zijn dood.

Uitg. : volledig in 4 dln. (1835); in 3 dln. (1904, '27); prachtuitg. in 6 dln. (1931—’32). — Lit.: Monogr. van E. Gosse (1905); 01. Leroy (1931); over zijn prozamuziek N. R. Tempest, in Rev. of Engl. Studies (1927). F. Olivero, Studi Britannici (1931); O. Leroy, A French Bibliography (1932); J. Loiseau, in Revue Anglo-Amer. (X 1933).

5° Thomas Alexander, populair Australisch romanschrijver. * 1826, ✝ 1915. Australisch magistraat, die in 1888 Beer populair werd met zijn levendig geschreven realistische schetsen van het Australische kolonistenleven: Robbery under Arms (1888); The Miner’s Right (1890); The Squatter’s Dream (1890); A Colonial Reformer (1890). Deze romans, en andere van mindere bekendheid, verschenen onder pseudoniem: Rolf Boldrewood.
6° William, de Eng. herdersdichter. * 1591, ✝ 1643.Student in de rechten. Voornaamste werken: Britannia’s Pastorals (le dl. 1613; 2e dl. 1616; 3e dl. bleef ongedrukt tot 1852) en The Inner Temple Masqué (1614). Zijn herdersdichten munten uit door eenvoud en nauwkeurige natuurbeschrijvingen; hij toont zich een dankbaar leerling van Spenser, maar is minder zuiver romantisch en minder ongekunsteld. “Pompen

< >