Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Borret

betekenis & definitie

Borret - 1° Anton Joseph Lambert, Ned. jurist en staatsman. * 1782 te Gemert (N.Br.), † 1858 te Delft. Studie te Keulen, promoveerde te Utrecht (1803); advocaat te Den Bosch; bleef ook tijdens de inlijving van ons land bij Frankrijk (1810-1813) in functie.

Na het herstel der nationale onafhankelijkheid werd hij in 1814 lid van Gedeputeerde Staten van N.Br. In 1821 benoemde koning Willem I (B. mocht zich verheugen in de persoonlijke vriendschap der Oranjes) hem tot lid van den Raad van State.

Ongetwijfeld is het mede aan zijn invloed toe te schrijven, dat de Raad van State waarschuwde tegen de oprichting van het Collegium Philosophicum (1825). In 1825 wilde Willem I hem tot gouverneur-generaal van Ned. Oost-Indië benoemen. B. weigerde echter. In 1830 had hij zitting in de staatscommissie, welke in Oct. van dat jaar benoemd werd om met het oog op den Belgischen Opstand voorstellen te doen inzake een grondwetsherziening. Het ontwerp, dat op 8 Nov. 1830 werd uitgebracht, was begeleid van een mede door B. onderteekend minderheidsadvies van drie leden, doch kwam niet tot uitvoering.

Toen bij het eindverdrag van 1839 Limburg aan Nederland terugkwam, werd B. (samen met Gericke van Herwijnen) door Willem I met de overname van het bestuur over het gewest van de Belg. autoriteiten belast. Tot 1841 bestuurde B. Limburg als gouverneur. In 1842 wilde koning Willem II, toen v. Maanen aftrad als minister van Justitie, B. benoemen tot diens opvolger. Dit plan, dat evenzeer als het aftreden van v. Maanen bewijst dat er een nieuwe geest in Ned. in aantocht was, strandde op den tegenstand van het ministerie, dat geen Katholiek in zoo’n belangrijke functie meende te kunnen dulden.

Kort daarop (20 April 1842) benoemde koning Willem II hem tot gouverneur van N.Br., hetgeen hij tot zijn eervol ontslag in 1856 gebleven is. B. is een der voortrekkers van de emancipatie der Katholieken in het 19e-eeuwsche Ned., al blijkt van zijn arbeid naar buiten niet veel. Hij werkte in het verborgen, waarbij zijn connecties met de leden van de koninklijke familie van niet geringe beteekenis waren.

Verberne 2° Arnoldus Eduardus, apostolisch vicaris. * 26 Mei 1751 te Ravenstein, † 26 April 1839 te Reek (N.Br.). 1774 priester gewijd te Luik, 1784 pastoor te Herten, vanwaar hij in ’98 moest vluchten voor de Franschen. 1803 pastoor te Haren bij Megen, vanaf 1808 te Reek. Sinds 1806 tevens belast met het bestuur over Ravenstein en Megen; tot 1831 plaatsvervanger van den ex-bisschop van Luik, nadien zelfstandig apostolisch vicaris. Zijn Beknopt Dagverhaal (1792-1830) is van belang voor de kennis van den toestand van de geestelijkheid tijdens de Fransche overheersching.

Lit.: L. Schutjes, Geschied, van het Bisdom DenBosch (II 1870, 109); N. Ned. Biogr. Wbk. (I 1911).

de Haas.

3° Eduard Joseph Hubert, Ned. jurist en staatsman. * 1816 te Den Bosch, † 1867 te Den Haag. Zoon van mr. A. J. L. Borret. Na zijn promotie (1839) koos hij een loopbaan bij de rechterlijke macht (werd o.a. in 1846 proc.-generaal bij het provinciaalgerechtsh. in Limb.). Bij de eerste directe verkiezingen na 1848 werd B. door het district Maastricht afgevaardigd naar de Tweede Kamer. In 1852 werd hij niet herkozen, waarschijnlijk, omdat hij tegenover de Liberalen een te zelfstandige houding aannam.

In 1853 volgde zijn benoeming tot lid van den Raad van State, terwijl hij in het ministerie-Van Zuylen-Heemskerk (1866-1868) de portefeuille van Justitie aanvaardde. In den fellen strijd, welke tijdens dit ministerie ontstond over de vraag, of Ned. geregeerd zou worden volgens het parlementaire stelsel of dat het persoonlijk bewind des konings gehandhaafd zou blijven, deed B. zich kennen als een krachtig voorstander van het laatste. Het einde van dezen strijd, de nederlaag van het „koninklijk” ministerie-Van Zuylen-Heemskerk in 1868, heeft B. niet meer beleefd; zijn overlijden was voor het ministerie zelfs al een slag. Op nadrukkelijk bevel van koning Willem III geschiedde zijn begrafenis met buitengewoon militair eerbetoon.

Voor de ontwikkeling der Nederlandsche Katholieken op staatkundig gebied heeft de figuur van dezen Borret een eigen beteekenis. Met kracht verdedigde hij het bijzonder onderwijs, terwijl de stelselmatige uitsluiting of achterstelling der Katholieken bij benoemingen scherp door hem gegeeseld werd. Van belang is vooral zijn houding tegenover het samengaan van Katholieken en Liberalen in de middendecennia der 19e eeuw. Hoewel B. gaarne de vele goede dingen, welke door de Liberalen van Thorbecke voor de Katholieken waren tot stand gebracht, wilde erkennen en hij den val van Thorbecke’s kabinet (1853) betreurde, weigerde hij de Katholieke zaak met het gevallen ministerie te vereenzelvigen.

Daarom nam hij tegenover het in 1853 optredende Conservatieve ministerie-Van Hall, anders dan het overgroote deel zijner geloofsgenooten, een niet onwelwillende en afwachtende houding aan. Zoo zocht B. tusschen de twee groote staatspartijen van zijn tijd, de Liberale en de Conservatieve, naar een eigen positie. Zoo heeft B.’s staatkundige werkzaamheid bijgedragen tot ontwikkeling van het zelfstandig staatkundig leven bij de Katholieken in Nederland, zoodat zijn arbeid te beschouwen is als een verre voorbereiding op het tot-stand-komen van hun staatkundige eenheid, al zouden er nog zeer vele jaren verloopen, eer er van een georganiseerde partijvorming sprake kon zijn.

Verberne.

4° Theodorus Josephus Hubertus, redenaar en geleerde. * 18 April 1812 te Den Bosch, † 7 Aug. 1890 te Bergen (N.H.). 1836 priester gewijd te Rome. 1837-’54 hoogleeraar te Warmond. 1854-’86 pastoor te Vogelenzang, 1858-’70 deken van Noordwijk. Kanunnik. Medestichter van „De Katholiek”, waarin hij zeer veel heeft gepubliceerd, vooral op het gebied van archeologie en kerkgeschiedenis der eerste eeuwen. B. was de eerste bemiddelaar tusschen andersdenkende en Katholieke geleerden; lid van vele wetenschappelijke vereenigingen.

Lit.: N. Ned. Biogr. Wbk. (I 1911); Brom, Herleving van de Wetenschap in Katholiek Nederland (1930); v. d. Loos, Geschiedenis van het Seminarie Warmond tot 1853 (Bijdr. voor de Gesch. van het Bisd. Haarlem XLVIII 1932).

de Haas.

< >