Johannes (1266-1308), Franciscaan uit Zuid-Schotlanden scholastiek theoloog, heeft gedoceerd te Oxford en Parijs, welke stad hij moest verlaten wegens zijn partijkiezen voor Bonifacius VIII in diens strijd tegen Philips IV van Frankrijk. Hij was een scherpzinnig geleerde (doctor subtilis) en een vruchtbaar auteur zowel op filosofisch als theologisch gebied.
Zijn voornaamste werk is een commentaar op de Sententiae van Lombardus (het Opus Oxoniense). In zijn opvattingen verschilde hij van Thomas vooral doordat hij het intellect ondergeschikt maakte aan de wil, in zijn wereldverklaring uitging van de oneindige, vrije liefde Gods, en de grond voor het goede zocht in Gods wil.
Sommige tegenstanders zien een semi-pelagianistische trek in zijn heilsleer. Zo werd de grondslag gelegd voor de strijd tussen de Thomistische en Scotistische school, waarbij de laatste krachtig ijverde voor de leer van de onbevlekte ontvangenis van Maria.
Over de vraag, in hoeverre Ockam als een leerling van Scotus beschouwd mag worden, bestaat onzekerheid; in elk geval heeft hij de voluntaristische theologie van Scotus zo radicaal doorgetrokken, dat er tussen geloof en weten een onoverbrugbare kloof ontstond.