v. [Lat. visio, het zien] het zien op verre afstanden met behulp der (draadloze) telegrafie: door de kan men een man, die te Londen is, te New York zien.
Enc. Het overbrengen van televisiebeelden geschiedt op dezelfde manier als het overbrengen van klanken (woorden, muziek), met dit verschil echter dat, in plaats van een mikrofoon, een televisiecamera gebezigd wordt dat lichtgolven in overeenkomstige elektrische stroomstoten omzet. Het over te brengen beeld wordt in lijnen opgelost die, een voor een, naar het ontvangstation worden overgezonden. Dit geschiedt in de ikonoskoop, een onderdeel van de televisiecamera, waar het beeld, lijn voor lijn, door een elektronenstraal wordt afgetast. Op het ontvangstation bouwt een synchroon werkend toestel, uit de overgezonden lijnen, het beeld weer op. Het zendtoestel zendt, in een sekonde, 25 (in Europa) of 30 beelden (V.
St.) uit. Elk beeld bestaat uit 405 (Engeland), 441 en 819 (Frankrijk), 525 (Noord- en Zuid-Amerika), 625 (Europa, behalve Frankrijk en de Franse zenders in België met 819) lijnen. Aldus verkrijgt men beelden die ongeveer zo flikkervrij zijn als wij van de film gewoon zijn. Het eerste toestel dat voor beeldoplossing gebruikt werd, is de schijf van NIPKOW (1884) d. i. een schijf met een rij spiraalvormig van de rand uit naar het middelpunt toe aangebrachte gaatjes die voor het over te brengen voorwerp of tafereel draait. In 1925 gaf de Schot BAIRD de eerste openbare televisiedemonstratie te Londen. In plaats van NIPKOWS mechanisch toestel kwam ± 1939 een aftasttoestel met elektronenstralen, waarbij de aftastende straal door elektromagnetische velden synchroon geleid wordt.
De grote moeilijkheid bij het praktisch doorvoeren van televisieuitzendingen bestaat daarin dat tegelijkertijd het beeldsignaal, de synchronizatiesignalen en het geluid overgebracht moeten worden. Om technische redenen is men verplicht met zeer korte golven (kleiner dan 10 m) te werken. Deze verspreiden zich echter alleen rechtlijnig (optisch bereik). Men bouwt thans televisiestations op torens en bergtoppen of relaveert uitzendingen door middel van vliegtuigen. Op dit ogenblik (1950) kan men praktisch beelden produceren op een scherm van 3 bij 4 m, van uit een station dat zich op een afstand van 50/60 km bevindt. In de V. St. zijn er thans (1955) 30 000 000, in Groot-Brittannie 3 000 000 ontvangtoestellen.