('spi:gələn) (spiegelde, heeft gespiegeld)
1. licht terugkaatsen : het watervlak spiegelt.
2. met een spiegeltje ergens zonnestralen in laten terugkaatsen : die jongen spiegelt telkens in mijn kamer.
3. zich -, in een spiegel zich laten terugkaatsen : zij spiegelt zich de gehele dag; die zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht, hij wordt goedkoop levenswijs die uit eens anders ongeluk lering trekt; zich aan iemand -, een voorbeeld aan hem nemen. → oog.