(polari'za:si) v. (-s) [Gr. polein, draaien]
1. Algm. het polarizeren.
2. Inz. eigenschap van het licht om bij breking of terugkaatsing zich nog slechts in een bepaalde richting te bewegen.
Enc. Gewoon licht verspreidt zich naar alle kanten. Door sommige kristallen, b. v. toermalijn, worden de lichtstralen zodanig gebroken, dat zij, bij het uittreden, nog slechts in één richting voortbewegen. Deze stralen zijn gepolarizeerd licht. Ook een glazen plaat kan onder zekere voorwaarden gepolarizeerd licht terugkaatsen. Het oog neemt geen verschil waar tussen al of niet gepolarizeerd licht.
Men heeft het verschijnsel der polarizatie ontdekt door middel van een draaiende kristal, vandaar de naam. In de techniek wordt gepolarizeerd licht gebruikt o. a. om de kondensatie van suikeroplossingen te meten.