Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

parfum

betekenis & definitie

(par'fœ) o. (-s) [Fr. < It. profumo < Lat. fumus. rook]

1. Eig. heerlijke geur : af geven.
2. Metn. reukwerk : aan zijn klederen enz. gebruiken.

Enc. De kunst om parfums te bereiden was in de oude oosterse landen bekend. De parfums van eeuwen en eeuwen her hadden een heerlijke en blijvende geur, ondanks het weinige materiaal en de geringe technische kennis, waarover men toen beschikte. De reukstoffen voor de vervaardiging van parfums werden meestal aan het plantenrijk, doch ook enkele, als muskus, civet, bever en amber, aan het dierenrijk ontleend. Parfumerieën dienden oorspronkelijk allereerst om de onaangenaam riekende uitwasemingen van het menselijk lichaam, vooral in de hete gewesten, te verdringen. Sommige, als wierook en oliën, dienden voor religieus gebruik.

Ook als genot- en luxemiddelen waren parfums zeer in trek. Egypte voerde parfumerieën naar het oosten en naar Griekenland uit. In Athene nam de weelde in dit opzicht zo toe. dat er wetten tegen werden uitgevaardigd. Ook in Rome was dat later het geval. De kruistochten brachten het parfumeren sterk in zwang en met de renaissance werd het algemeen onder de rijke en welgestelde burgers. Frankrijk heeft in de streek van Nice een gebied waar veel bloemen (oranjebloesem, rozen, jasmijn, violen, kassia’s, hyacinten enz.) voor parfums worden gekweekt.

Het gevolg was dat zich in dat land een belangrijke parfumindustrie ontwikkelde. Ook uit chemische produkten zijn parfums te bereiden en het vóóroorlogse Duitsland had in dat opzicht een bloeiende industrie.

< >