Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

parel (paarlemoer)

betekenis & definitie

('pa:rəl) v. (-en, -s ; -tje) [Mlat. perula msch. < Lat. pirus, peer]

l.Eig.l.klompje van paarlemoer in → pareloesters gevormd : ronde, peervormige, eivormige -en; een parelschelp bevat dikwijls verscheidene -s; echte, valse -s; gele. witte -s; -s van geel, wit water; de grootste ter wereld is peervormig en 37 mm lang; -s worden als zinnebeeld van blankheid en reinheid genomen; sieraden met -s; -s glinsteren; -s aan een snoer rijgen; -s worden vaak in goud gevat. Gez. als een -(tje) in ’t goud zitten, een uitstekende plaats hebben of Scherts, tussen aangename geburen geplaatst zijn; een aan iemands kroon, iets wat hem tot sieraad strekt; (geen) -en voor de zwijnen werpen, strooien, (n)iets goeds, schoons geven aan hen, die er de waarde niet van weten te schatten.
2. Uitbr. dergelijk klompje van andere stof : -en van glas; stalen -tjes.

II. Metf.

1. kraal: de -en van een rozenkrans.
2. korrel: -s van gerst.
3. glinsterende druppel: een bloem met duizendkleurige -en van dauw; -tjes zweet.
4. luchtbel: de -s van de wijn.
5. witte vlek op het hoornvlies van het oog : de zwelt tot een grote, witglazige bol.
6. toon : muzikale -en van het zuiverste water.
7. iets van grote waarde : -en van poëzie; een van een vrouw; Java is de van de Oost.

< >