Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HALEWYN, FRANCOIS TERESTEIN VAN

betekenis & definitie

TWEE HEeren ontmoeten wij, in ’t geslagt der HALEWYNEN, DIE BEiden deezen naam voerden. De eene leefde in de voorgaande Eeuwe, was Raad in den Hove van Holland, en wierdt, in den benaauwden toestand des Vaderlands, in den Jaare 1672, toen zelf de Raadpensionaris DE WITT BIJKANs raadeloos was, met andere Afgevaardigden, gezonden na Groot-Britannie, om te onderzoeken, op welke voorwaarden, met KAREL DEN II, DE Vrede zou kunnen getroffen worden.

Uit het gewigt diens Gezantschaps mogen wij ’s Mans aanzien en bekwaamheid afleiden. De andere, naamgenoot des voorgaanden, bekleedde den post van Pensionaris van Dordrecht, en woonde, als zodanig, in den Jaare 1747, de Staatsvergadering bij in 's Hage, terwijl het Graauw, om de verheffing van Prinse WILLEM DEN IV TOT het Stadhouderschap, op ’t Binnenhof de uitspoorigste baldaadigheden pleegde. Merkelijk gevaar liep de Pensionaris, bij die gelegenheid, bij het scheiden der Vergaderingen. Naadat hij de dreigementen van eenigen uit het Graauw veilig was ontkoomen, greep hem een niet onbekend inwooner van den Hage bij de keel, en hieldt hem zijn blanke Mes voor oogen. Niet denkelijk is het, dat hij thans met den schrik zou vrij geraakt hebben, zo niet de Klerk DEDERICHS EN EENige anderen waren toegeschooten, en hem vervolgens beschermd en ontzet hadden. Deeze Heer was eigenaar van de Heerlijkheid Abbenbroek.

< >