Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

BLEIJDEN

betekenis & definitie

een soort van stormtuigen, waarmede, in oude tijden, steene klooten of kogels uitgeworpen werden. VONDEL, in zijn verzierd Tooneelspel, Gijsbrecht van Amstel genaamd, eerste Bedrijf, derde Tooneel, doet ’er den loozen VOSMEER van gewaagen, als hij hem doet zeggen:

'k Had somwijl door de gracht, bij duisternis geswommen,

En al de wacht bespiet, en ‘t groot rondeel beklommen,

Dat aan den hoek van ‘t Y uw sterke stad bewaart,

Hier lagen blijden in, en ander krijgsgevaart.



Jonker VAN DER HOUVE, in ziin Handvest Chronijk, en GOUDHOEVEN, in zijn Hollandsche Chronijk, geeven ons eene afbeelding van die stormtuigen, waarmede steenkogels van wel drie honderd ponden konden geworpen worden. Met zulk een stormtuig deed Hertog WILLEM VAN BEIJEREN, in het jaar 1350, groot geweld op het Huis Roosenburg, te Voorschooten. De rekening van de aanvoering van dit en andere vindt men bij gemelden VAN DER HOUVE, bl. 129, en GOUDHOEVEN, bl. 80. SLICHTENHORST geeft ’er, in zijne Geldersche Geschiedenissen, de volgende beschrijving van:

Zij bestaan uit een enkele doch stevige balk, die zo in ‘t gewicht gebragt werdt, dat het swaarste einde om laag getrokken zijnde, het bovenste dunder deel, uit of door de touwen aan wederzijde als uit eenen slinger, een zeer zwaaren steen ter wederzijde uitschoot, VIII Boek, bl. 158. Doch verstaanbaarder is het geen SCHOTANUS ’er van zegt, in het vijfde boek zijner Friesche Historie, bladz. 60.

Dit waren balken (zegt hij) in de aarde gezet, of op een base staande, aan dewelken boven dwarse balken in ‘t evenwicht opgehangen waren, ‘t eene einde door de ligtheid losgelaten naar boven springende, en het ander door deszelfs zwaarte ter nedergaande. Met het hooger einde werden de steenen opgeheeven en uitgeworpen; als men door middel van een windas, in een behendige snelheid, het zwaarder eind optrok; de steenen werden in een lederen buis, scheede of sak gedaan, zijnde voor het gat van de sak een klink gestooken, om te verhinderen, dat ’er den steen niet voor den tijd, of voor dat die de behoorlijke hoogte had, uitvloog. De schutmeester moest kundig en vaardig zijn, om zo spoedig als het windas getrokken werd, ook de klink te trekken, op dat de steen, behoorlijk geslingerd, zijne werking deed.

VAN LEEUWEN en OUDENHOVEN zijn van gedachten, dat het geslacht van Blijenburg zijnen naam hiervan ontleend heeft.

< >