geboren te Lier, in het Jaar 1594, van eenen Vader, die, bij toeval, uit ‘s Moeders lichaam gesneden en op eene zonderlinge wijze in het leven behouden was. ADRIAAN leerde de Schilderkunst in zijne jeugd, bij den vermaarden WOUTER ABTS, en vertrok, agttien Jaaren oud zijnde, naar Parijs, alwaar hij twee Jaaren het onderwijs genoot van RUDOLF SCHOOF, Hof-Schilder van Koning LODEWIJK DEN DERTIENDEN.
Van daar begaf hij zig naar Rome en schilderde, geduurende den tijd van zes Jaaren, naar de beste meesters. Verder bezag hij de voornaamste Steden van Italiën, en kreeg daardoor gelegenheid, om voor verscheidene Kardinaalen zijne kunst te oefenen. Meest leide hij zig toe op het beschilderen van gouden en zilveren platen, porphier, jaspis en andere kostbaare steenen, waarin hij ongemeen uitmuntte. In het Jaar 1623 keerde hij naar Braband te rug, alwaar hij eene menigte van fraaije Pourtretten en schilderstukken, vol van Beelden, vervaardigde, waardoor hij zijnen naam vereeuwigd heeft. Hij liet eenen Zoon na, CORNELIS DE BIE, die bekend is als de Schrijver van het Gulde Kabinet der Schilders, in 4to. Het afbeeldzel van den Vader gaat in prent uit, door L. VORSTERMAN, en dat van den Zoon, naar E. QUILLINUS.Zie verder HOUBRAKEN, II, Deel, bl. 152.