zich vasthouden (aan), vasthouden aan, blijven bij;
memegang,
1 vasthouden, beetpakken, grijpen, in de hand houden;
2 hanteren, in de hand hebben; memegang buku, boekhouden; memegang
kemudi, (be)sturen;
3 beheren, besturen, leiden, controleren; in z’n greep hebben;
(memegang toko, 'n winkel) houden, er op na houden;
4 (memegang djabatan, ambt) bekleden, vervullen, (memegang peranan, ‘n rol) spelen;
5 zich houden aan, (memegang puasa, de vasten) onderhouden; memperpegangi, vasthouden aan;
pegangan, pemegangan, perpegangan,
1 houvast, handvat;
2 beheer, ressort;
3 ambt, functie; buku pegangan, handleiding; berpegangan pada, houvast zoeken bij, vasthouden aan;
pemegang,
1 handvat, houder, steel, knop;
2 (pemegang andil, gelaran, aandeel-, titel)houder.