1. (Water) spatten, opspatten; spetteren; soms bep.: water ergens overheen spatten (bijv. over een wastafel); - pletsen; in de dretsende regen lopen-, het regent dat het dretst.
Met zijn eigen emmertje... schepte hij water, en plaste en dreste zodanig over de banken van de bodem, dat de schipper hem moest waarschuwen, DURNEZ z.j. (± 1958), 80.
Ze liep gearmd met haar vroegere vrienden en sprong met hen het water in, dat de druppels tegen mijn jaspanden dretsten, LEBEAU 1961, 140.
Hij dreste duizend druppels in de lucht, TIMMERMANS 1966, 7.
’t Waren drie naakte wezentjes, die in het water sprongen, er weer uitkwamen, en malkander met het glinsterend water dresten, TIMMERMANS 1966, 141. 1.
2. (Rond)lopen, bep. zonder doel; ook: vlug stappen, draven.
We lieten de ouwe maar heen en weer dretsen, tegen de goesting ook nog voor enkele beesten zorgend, BOON 1961, 26.
(Hij) ontwaarde toen ook den jongen ingenieur, die tussen het werkvolk dretste, alles gadesloeg, nu en dan met den ondernemer in beraad scheen te zijn, STREUVELS 1964, 236.
Als bij ’t optuigen en het takelen van een schip dat van stapel gaat lopen, dretsten zij opgewonden... om de bevelen uit te voeren, STREUVELS 1964, 185.
Afl./Sam.: drets, dres, het spatten, spat, spetter; bedretsen, bedressen, bespatten, met water of modder bekladden.