Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Gepubliceerd op 03-12-2020

vakvereniging

betekenis & definitie

een vereniging van werknemers die zich ten doel stelt de behartiging van de economische en sociale belangen van haar leden. Was hierbij vroeger de staking het veelal aangewende strijdmiddel, thans geschiedt de belangenbehartiging meer en meer in de vorm van overleg met de werkgevers.

De eerste vakverenigingen in Nederland waren die van de typografen en diamantbewerkers, die respectievelijk in 1861 en 1866 werden opgericht. Vele volgden hierna. In 1910 waren ongeveer 185 000 werknemers bij een vakvereniging aangesloten, in 1936 728 000 en thans ruim 1 500 000, d.w.z. ongeveer 40% van de totale beroepsbevolking. Het merendeel van de vakverenigingen is aangesloten bij een van de drie grote vakcentrales: de bij het NW (Nederlands Verbond van Vakverenigingen) aangesloten organisaties tellen samen 540 000 leden; die bij het NKV (Nederlands Katholiek Vakverbond) zijn aangesloten, hebben ongeveer 425 000 leden, terwijl de in het CNV (Christelijk Nationaal Vakverbond) verenigde organisaties ongeveer 250 000 leden hebben. In de naoorlogse jaren hebben de vakverenigingen een ontwikkeling doorgemaakt waardoor de meeste een iets ander karakter hebben gekregen; van een organisatie van beroepsgenoten werden zij een organisatie van mensen die in dezelfde bedrijfstak werken. Hierdoor zijn thans veelal arbeiders, bazen, technici en beambten van een zelfde bedrijfstak in één vakvereniging georganiseerd.

Tot de taken van de vakvereniging behoren o.a. onderhandelen over CAO’s, het deelnemen aan het bestuur van het bedrijfsleven via de organen van de PBO, het zorgdragen voor de (beroepsvorming van haar leden. De vakcentrales kunnen belangrijke invloed uitoefenen op het economisch leven van ons land.

< >