Grote dieren hebben over het algemeen een langere levensduur dan kleine; gewervelde dieren leven meestal langer dan ongewervelde. Zeer lang levende dieren zijn olifanten (meer dan 150 jaar), valken, arenden, wilde ganzen, kraanvogels, de grote papegaaien, krokodillen, reuzenschildpadden en karpers.
De geneeskunst, moderne voeding en hygiëne hebben de levensduur van de mens aanzienlijk verlengd. Het langst leven bepaalde boomsoorten: beuken en linden kunnen in Midden-Europa 1000 jaar, zomereiken 1500 jaar oud worden. Taxusbomen bereiken zelfs 3000 jaar en Californische mammoetbomen een leeftijd van 4000 jaar; zie ook leeftijd van planten en dieren, verder ook: gebruiksduur.