(de houtige heten wel ilnen) groeien met hun dunne loten aan een steunsel snel omhoog en kunnen zich onder gunstige lichtomstandigheden goed ontwikkelen. Men vindt ze vooral in de tropische regenwouden.
Bij ons onderscheidt men er vier grote groepen in: I. bij de windende of slingerende planten windt de stengel zich om de steun. Meestal geschiedt dat, van boven gezien, linksom (boon), minder vaak in de richting van de wijzers van een klok, dus rechtsom (hop);
2. rankende planten klimmen met draadvormige, vaak vertakte organen met grote gevoeligheid voor aanraking. Deze ranken ontstaan uit gewijzigde stengels zoals bij de wijnstok, of uit vervormde bladeren zoals bij de komkommer, of het zijn delen van bladeren zoals bij de erwt;
3. wortelklimmers klimmen met behulp van hechtwortels die overal op de stengel ontstaan. Zo klimt de klimop hoog tegen de bomen op of overdekt muren en torens; 4. er zijn planten die met behulp van breed uitgegroeide zijtakken klimmen. Dat ziet men het duidelijkst bij de klimrozen.
