de eilandenrepubliek in het zuidoosten van Azië, na de Tweede Wereldoorlog gevormd uit het voormalige Nederlands-Indië. Het was aanvankelijk (1949) een statenbond doch draagt sedert 1950 de naam Republiek Indonesia.
Ze omvat ongeveer 3000 eilanden met een oppervlakte van 1,9 milj. km2, met de Grote Soenda-eilanden: Java, Sumatra, Borneo en Celebes, de Kleine Soenda-eilanden, w.o. Bali, Lombok, Soemba, Soembawa, Flores, Timor, en verder de Molukken, Ambon en tal van kleinere eilandengroepen. Irian-Jaya, het vroegere Nederlands Nieuw-Guinea, kwam in 1969 definitief aan Indonesië. Het aantal inwoners bedraagt 125 milj. Door de ligging aan beide zijden van de evenaar heeft Indonesië een equatoriaal, vochtig heet klimaat. Maar door het grote verschil in hoogte kunnen klimaat en plantenwereld heel verschillend zijn.
Daardoor kunnen er naast tropische gewassen ook die van de gematigde luchtstreken worden verbouwd. Door de vulkanische bodem zeer vruchtbaar, is Indonesië een rijk land. Het was vroeger (van ca. 1600 tot 1949) een rijke kolonie van Nederland. Toch is er een groot verschil in ontwikkeling op de verschillende eilanden. Terwijl er op vele eilanden nog een zeer primitieve akkerbouw heerst, is Java de tuin van Indonesië, waar de landbouw op een hoog peil staat. Daar is 2/3 van de laagvlakte door de bedrijvige Javaanse boeren in cultuur gebracht, waardoor het het dichtstbevolkte akkerland ter wereld is.
In de rijstbouwgebieden wonen 1800 bewoners per km2. Het dunst bevolkt zijn Borneo en Celebes. De Europese cultuurondernemingen, door de Nederlanders eertijds ingevoerd voor de export van tropische produkten, worden geleidelijk vervangen door akkerland voor de eigen voedselvoorziening. Uitvoerprodukten zijn rijst, suiker, koffie, tabak, kopra, rubber en edele houtsoorten. Delfstoffen zijn aardolie en steenkool, tin, wolfram en andere metalen. De hoofdstad is Jakarta. Andere belangrijke steden zijn Soerabaja en Bandoeng; zie ook Soekarno.