Na de aanvankelijke heldenliederen van de Frankische tijd kwam met de hoofse letterkunde in de 12de eeuw een eerste bloeiperiode in de minnezang van de troubadours. De klassieke tijd van de Franse letterkunde was de 17de eeuw met de treurspelen van Corneille en Racine, de blijspelen van Molière en de fabels van Lafontaine. In de 18de eeuw kreeg de Franse geest met de kritische geschriften van Voltaire Europese betekenis. De door Rousseau voorbereide romantiek werd in de 19de eeuw vertegenwoordigd door Musset, Lamartine en Hugo. Zij werden opgevolgd door de realisten Balzac en Flaubert en de naturalisten Zola en Daudet, wier romans wereldberoemd werden.
De 20ste eeuw gaf een nieuw realisme te zien in de lyriek van Valéry, alsmede in roman en toneel, enerzijds in een christelijke richting met Claudel, Marcel, Bemanos en Mauriac, anderzijds in een humanistische richting met Gide, Rolland en Giraudoux en vervolgens ook in een filosofische richting met Sartre, Cocteau en Camus.