Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Gepubliceerd op 24-03-2021

Fotogeniek

betekenis & definitie

een eigenschap van sommige mensen om er op foto’s altijd sprekend en ongedwongen uit te zien. Filmsterren en mannequins moeten fotogeniek zijn. fotografie'.

Rond 1500 vond Leonardo da Vinci de speldeprikcamera uit. Door een zeer kleine opening in de voorkant van de camera vallen lichtstralen binnen en projecteren op de achterzijde een omgekeerd beeld van het voorwerp vóór de camera. Het beeld is lichtzwak en onscherp. Daarom gebruikt men tegenwoordig in plaats van de kleine opening een objectief, samengesteld uit verschillende lenzen. De door het objectief invallende hoeveelheid licht wordt geregeld door een verstelbaar diafragma. Met een klein diafragma krijgt men een geringe lichtsterkte, maar een grote beeldscherpte, d.w.z. dichtbij en veraf gelegen voorwerpen worden gelijktijdig scherp afgebeeld. Onder lichtsterkte verstaat men de verhouding van de doorsnede van het diafragma tot de brandpuntsafstand van het objectief.

Een sluiter regelt de belichtingstijd. Het beeld wordt gevormd op een film of glasplaat, die een lichtgevoelige laag heeft, bestaande uit zilverbromide en gelatine. Belichte platen en films worden in een donkere kamer ontwikkeld bij rood of zwak groen licht. Op die plaatsen van de film waar licht op gevallen is, ontstaan zwartingen, omdatdaar het zilverbromide is gesplitst in zilver en broom (het zilver geeft de zwarte kleur). Nu wordt door een fixeeroplossing het niet gesplitste zilverbromide van de onbelichte plaatsen weggenomen. De film wordt daarna grondig gewassen en dan gedroogd. Zo krijgt men het „negatief”, een beeld waarop de lichte plaatsen van het voorwerp donker zijn en de donkere plaatsen van het voorwerp licht: de lichte plaatsen hebben immers het meeste licht uitgezonden en daardoor het meeste zilverbromide gesplitst. Om een positief beeld te krijgen, wordt het negatief op fotografisch papier gelegd en nogmaals belicht. Het effect is nu precies andersom.

De zwarte plaatsen van het negatief zullen dan weinig licht doorlaten, het fotografisch papier eronder blijft daar dus licht. Men ontwikkelt en fixeert dit fotografisch papier en krijgt dan een beeld dat licht is op die plaatsen die bij het voorwerp ook licht waren. Schulze vond in 1727 de lichtgevoeligheid van zilverbromide. Daguerre vervaardigde in 1838 voor de eerste keer met zilverjodide blijvende afdrukken. Maddore vond in 1871 de fotografische plaat uit en Goodwin in 1887 de fotografische film.

< >