Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Gepubliceerd op 24-03-2021

Duitse letterkunde

betekenis & definitie

Het begin van de Duitse letterkunde valt in de tijd dat er in Duitsland Oudhoogduits gesproken en geschreven werd. Behalve heidense toverspreuken en korte zegenformules waren er toen grote gedichten, zoals het Hildebrandslied (omstreeks 800) en de Heliand (omstreeks 830).

In de Middelhoogduitse tijd (omstreeks 1200) bereikten zowel de verhalende dichtkunst (epiek, o.a. bij Wolfram von Eschenbach) als de liederdichtkunst (lyriek, minnezang, o.a. bij Walther von der Vogelweide) een hoge bloei. De middeleeuwse speellieden droegen volkseigen gedichten voor, zoals het Nibelungenlied. De meesterzangers (omstreeks 1500) probeerden de dichtkunst van de minnezangers voort te zetten (Hans Sachs).De godsdienstige dichtwerken van de tijd van de Reformatie (omstreeks 1550) en de veelvuldig volgens klassiek voorbeeld geschreven werken van de humanisten (Melanchton, Hutten) werden af gewisseld door de weelderige, woord- en beeldrijke dichtkunst van de Barok (omstreeks 1650). Deze barokke overladenheid verdween volledig in de volgende, nuchter en zakelijk ingestelde tijd van de Verlichting (omstreeks 1750, o.a. Lessing). Omstreeks 1770 verhieven jonge dichters zich tegen de heerschappij van het koele verstand en zij wendden zich op overdreven wijze tot het gevoel; het was de tijd van de Sturm-und-Drang (Goethes „Götz von Berlichingen”, Schillers „Räuber”), waaraan de evenwichtige rust en gematigde schoonheid van de klassieken (Goethe en Schiller) reeds snel (omstreeks 1800) een einde maakten. Gevoel, rijkdom aan ervaringen en overmatige verbeelding kenmerkten de volgende tijd van de Romantiek (omstreeks 1820), die aan de werkelijkheid onttrokken was (Novalis, Eichendorff, Brentano). Eerst de realisten (omstreeks 1850: Storm, Keller, C. F.Meyer, Raabe) stonden bewust in het werkelijke dagelijkse leven; zij vermeden echter het al te grove, terwijl later de naturalisten (omstreeks 1900: Gerhart Hauptmann) nood, ellende en onzedigheid in hun dichtwerken onomwonden ten toon spreidden. Naar de tegenwoordige tijd voeren ons de neoromantische letterkunde van Hofmannsthal, de gedachtenrijke lyriek van Rilke, de romans van mensenuitbeelders als Hermann Hesse en Thomas Mann en de toneelstukken van Brecht. Uit de letterkunde van na de oorlog zijn de romans van Böll, de toneelstukken van Zuckmayer en de lyriek van Beim bekend en zeer gewaardeerd.

< >