Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Gepubliceerd op 24-03-2021

Bijwoord

betekenis & definitie

adverbum. Het vormt een nadere bepaling van een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord, b.v. hij loopt hard, hij is erg ziek, hij loopt zeer hard.

Men onderscheidt o.a. bijwoorden van plaats (hier, daar); van tijd (toen, gisteren); van hoedanigheid (hoe, zo); van modaliteit of wijze (misschien, waarschijnlijk). Bijvoeglijke naamwoorden kunnen als bijwoorden gebruikt worden: hij rijdt snel (maar: de snelle rijder). Bijwoorden komen meestal als bijwoordelijke bepalingen in de zin voor. bijwoordelijke bepaling,

adverbiale bepaling. Deze geeft de omstandigheid aan waaronder iets gebeurt. We kennen verschillende bijwoordelijke bepalingen:

1. van plaats, antwoord op de vraag: „waar?”, „waarvandaan?”, „waarheen?”, b.v. hij ging naar de stad;
2. van tijd, op de vraag: „wanneer?”; Rubens stierf in het jaar 1640; 3

. van hoedanigheid, op de vraag: „hoe?”, hij zong met luider stem;

4. van oorzaak of reden, op de vraag: „op grond waarvan?”, zij huilde van blijdschap;
5. van doel, op de vraag: „met welk doel?”, hij tekende voor zijn genoegen;
6. van toegeving, ondanks de regen ging hij uit.

< >