[1872-1950], geboren in Calcutta, onder de naam Aurobindo Ghosh. Zijn ouders waren welgesteld en gaven hem een europese opvoeding.
Op zevenjarige leeftijd vertrok A. met zijn twee broers naar Engeland en keerde pas dertien jaar later naar India terug. A.'s intelligentie was verbijsterend. Op twaalfjarige leeftijd beheerste hij het Frans en het Latijn volmaakt. Later leerde hij nog Grieks, Duits en Italiaans en als laatste zijn moedertaal, het Bengaals. Toen hij twintig was kreeg hij een betrekking als secretaris van de Maharadja van Baroda. In die tijd leerde hij het Sanskriet en herontdekte de heilige teksten van de Veda's en de Upanishads.
Zijn geest was echter te actief om tevreden te kunnen zijn met de baan van secretaris en al gauw was hij wezenlijk betrokken bij het lot van het arme India. Vaak ging hij naar Calcutta, om zich van de politieke situatie op de hoogte te stellen. Hij stichtte een opleidingsschool voor activisten, werd gearresteerd en achter de tralies gezet. En het was in die gevangenis dat zijn geestelijke transformatie zich voltrok. Toen hij weer op vrije voeten werd gesteld, ging hij naar Pondicherry. Daar verging het hem aanvankelijk niet best, omdat de britse autoriteiten zijn uitwijzing probeerden te verkrijgen - immers, A. had vanaf het begin zijn landgenoten aangespoord het britse juk af te werpen.
Zijn leven nam echter een andere wending toen de Franse schrijver Paul Richard naar Pondicherry kwam. A. richtte met Richard een tweetalig tijdschrift op, waarin tal van politische en wijsgerige artikelen verschenen en daarmee was een begin gemaakt met A.'S gigantische oeuvre, dat oa omvat: 'The Life Divine', 'Essays on the Gita', 'The Secret of the Vedas', 'The Ideal of Human Unity' en de 'Human Cycle'. De vrouw van Paul Richard, een Française van Joodse origine, [die zich Mira Alfassa noemde] ging in 1920 alleen naar India terug en vestigde zich voorgoed in de Ashram, waarvan zij de Moeder werd. Zij stierf in oktober 1973 op 95-jarige leeftijd. Na bovenmenselijke inspanningen en -disciplines [A. was in staat twaalf uur achter elkaar te schrijven, om vervolgens acht uur zijn kamer op en neer te lopen] bereikte A. het punt van doorbraak dat hij het Supramentale noemde, dat, op zijn eenvoudigst gezegd, een vermogen is, maar dan een formidabel vermogen van de geest, dat alle wetten van de materie met voeten treedt. Na 1926 trok A. zich in zijn kamer terug en zweeg. Hij vertoonde zich tweemaal per jaar [Darshan] en werkte meer dan dertig jaar aan het epos van 28.813 regels, t.w.: 'Savitri', [Zie: Rigveda] dat zijn ervaringen behelst in het Onderbewuste en Onbewuste en correspondeerde tot aan zijn dood met al de duizenden die zijn werken gelezen hadden en bij hem om geestelijke bijstand kwamen.