XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Stadsreiniging

betekenis & definitie

Stadsreiniging - Al in de Middeleeuwen werden keuren omtrent de reinheid van de stad uitgevaardigd. In 1413 verscheen bijv. een keur, waarbij het verboden werd slachtafval, mest e.d. te werpen in Amstel, IJ of grachten, met uitzondering van haardas en "veghelquaet" (aangeveegd vuil). In 1475 kwamen er openbare vuilnisvaten bij de afritten van de bruggen en aan het einde van de meeste straten. Voor het vegen van bruggen, pleinen, markten en enkele hoofdstraten zorgde de "stede-scop", die van stadswege was ingesteld en met karren en schuiten werkte. De gewone straten moesten worden schoongehouden door de ingezetenen.

De inhoud van de publieke vuilnisvaten werd als mest verkocht ten bate van de stad. In 1556 kregen de vaders van het Burgerweeshuis* het recht die vaten te verpachten. In 1583 hield dat voorrecht van het weeshuis op; de inhoud van de vaten werd gebruikt bij het aanleggen van de nieuwe stadswallen. In 1673 is de verpachting overgegaan aan het Aalmoezeniersweeshuis*, dat meteen het gehele beheer over de vaten kreeg, met uitzondering van de aanstelling van de opziener, die door burgemeesters geschiedde. As en vuilnis werden vooral naar Brabant verkocht. Na uitvoerig onderzoek werd in 1804 het beheer van de reiniging aan de regenten van het Aalmoezeniersweeshuis onttrokken; er kwam een verpachting vanwege de stedelijke overheid, die voortduurde tot 1847, toen dr S. Sarphati* een concessie kreeg voor zijn Maatschappij ter bevordering van landbouw en landontginning in Nederland. Die concessie omvatte het ophalen van as en vuilnis van woningen, markten en schepen, havens en dokken. Alle stoffen die als mest geschikt waren, mocht de concessionaris verkopen. Met de reiniging van de openbare weg bemoeide de Maatschappij zich niet, dat bleef aan ingezetenen overgelaten.

De gemeente sloot echter met de Maatschappij voor den Werkenden Stand* een contract tot het vegen van bruggen, pleinen en markten. Dit systeem voldeed echter niet, zodat in 1875 de gemeente besloot de reiniging opnieuw aan zich te trekken. In 1877 werd daarmee begonnen. Uit dat jaar dateert dus eigenlijk de Stadsreiniging. Begonnen werd met driehonderd man, wat paardenwagens, handkarren en enkele schuiten. Het volgende jaar (1878) werd 80.000 m3 vuil opgehaald. De nieuwe gemeentedienst begon met twee belten, nl. aan de Kattensloot en de Zeeburgerdijk, die al in 1884 te klein bleken. Aan de Kostverlorenkade werd toen een centrale belt gebouwd. Daar ontstonden grote vuilhopen, die onaangename geuren verspreidden. Nadat men overwogen had plassen met het huisvuil te dempen (het Naardermeer) en daartegen bezwaren gerezen waren, begon men proeven te nemen met de verbranding van huisvuil.

Dat leidde in 1915 tot de exploitatie van de Vuilverbranding-Noord*. Onder de zorgen van de Stadsreiniging vielen niet alleen de verwijdering van het straatvuil, wassen van de straten, sneeuwruimen 's winters en sproeien 's zomers, maar ook controle over de riolering en het baggerwerk in de grachten. De vuilniskarren waren oorspronkelijk open. Stof en vuil woeien in wolken van de wagens weg, terug naar de straat. Toen kwamen de gesloten wagens. De invoering van paarden betekende al een verbetering, want daarvoor waren er alleen maar handwagens. In 1937 zijn de paarden op non-actief gesteld; toen was de gehele dienst gemotoriseerd. De laatste twee paarden, Klaas en Jansen, werden aan de Rotterdamse reiniging verkocht. In 1932 werden de eerste standaardvuilnisemmers door de gemeente aan het publiek verstrekt. Juist voor het uitbreken van de oorlog was er voor de dienst aan de Bilderdijkkade een geheel nieuw gebouwencomplex gereedgekomen, met kantoren, garages e.d., dat, ondanks de grote moeilijkheden die het in de oorlogsjaren heeft gehad, zijn taak kon blijven vervullen tot aan de winter van 1944/1945.

Direct na de bevrij- ding is men weer krachtig aan het werk gegaan. De eerste auto's met roterende trommels verschenen in 1961 in het stadsbeeld. Oudere wagens met de losse bakken werden omgebouwd en versmald voor gebruik in de binnenstad. In 1965 werd een begin gemaakt met de bouw van een nieuwe garage voor de Stadsreiniging aan de Generaal Vetterstraat 27 (ontwerp B.J. Odink). De eerste paal werd op 3 dec. 1965 geslagen en in 1966 was het gebouw (70 m bij 61 m) gereed. Bijna 100 wagens kregen hier onderdak.

In 1977 vierde de Stadsreinigingsdienst zijn eeuwfeest met de tentoonstelling "Opgeruimd staat netjes" in het Amsterdams Historisch Museum. Medio 1984 vond de verhuizing plaats van de Centrale Werkplaats van de Bilderdijkkade naar Bornhout; met de nieuwbouw daar was 42 miljoen gulden gemoeid. In hetzelfde jaar kregen de hoofdadministratie en de directie een nieuwe behuizing in het zestig jaar oude pand van de Gemeentetram aan de Stadhouderskade. De bedoeling was dat alle stadsdelen, diensten en bedrijven hun voertuigen bij de Centrale Werkplaats in onderhoud zouden blijven geven, in het kader van "gedwongen winkelnering". Dit werkte echter niet en in 1990 werd besloten de werkplaats te sluiten. In 1987 waren al medewerkers van de Stadsreiniging overgeplaatst naar de vier nieuwe deelraadsgebieden. Januari 1990 werden ook de overige stadsdelen* gerealiseerd en werd de dienst Stedelijk Beheer* opgericht en de dienst Stadsreiniging opgeheven (zie ook: Gemeentereiniging).

LIT. 75 jaar in dienst van reinheid en hygiëne, O.A. 1952, 145-168; ir E. Otten, Opgeruimd staat netjes, O.A. 1961, 338; Honderd jaar Stadsreiniging, 1977; Dedalo Carasso, Op weg naar het begin. Reiniging en Stadsreiniging in de 19de eeuw, O.A. 1977, 255; J. Vis, De modernisering van de afvalverwerking, O.A. 1998, 216.

< >