XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Athenaeum lllustre

betekenis & definitie

Athenaeum lllustre - In het resolutieboek van de vroedschap* van A. staat onder de datum 31 dec. 1629 te lezen, dat burgemeesters van de stad de raadsleden in overweging gaven "een bequaem persoon om lessen te doen in Philosophie en Historiën" naar A. te beroepen, met het doel, de jongelieden die voordien vaak al te vroeg van de Latijnse School* naar de universiteiten te Leiden, Franeker, enz. gingen, "met meerder bequaemheyt tot de academiën" te promoveren. In mei 1631 arriveerden twee hoogleraren voor de nieuwe school, die Athenaeum lllustre zou heten. Het waren twee beroemdheden, nl. Caspar van Baerle (Barlaeus*) en Gerard de Vos (Vossius*), beiden afkomstig van de Leidse universiteit. Zij kregen voor hun lessen de beschikking over de Agnietenkapel*, waar Vossius op 8 jan. 1632, Van Baerle de volgende dag hun inaugurele rede hielden.

De eerste doceerde historie, de tweede wijsbegeerte. Deze school had, alleen al door de figuur van de eerste twee hoogleraren, direct een geheel ander peil dan de bedoeling was geweest; zij was nl. in wezen een vrije instelling van hoger onderwijs. Hoewel er tegen de school van vele zijden geprotesteerd werd, o.a. door Leiden en zelfs tot uit Zwitserland, waarbij een van de krachtigste argumenten van de tegenstanders was dat de twee hoogleraren niet als orthodox gereformeerd bekend stonden, doch integendeel vrijzinnig waren, hield de school het toch uit. Zij breidde zich langzaam uit; achtereenvolgens kwamen er een jurist, een medicus en een theoloog bij en in 1686 waren er acht hoogleraren en twee lectoren. Het Athenaeum heeft tijden van grote tegenspoed gekend. Het winterhalfjaar 1729 ging bijv. in zonder hoogleraar; er was slechts één lector, Soeten, die wis- en sterrenkunde doceerde. Tegen het eind van die eeuw waren er echter weer negen professoren, onder wie beroemde mannen als Burman*, Cras, D.J. van Lennep e.a. Onder de Franse overheersing is er ernstig van opheffing van de school sprake geweest.

Maar de school bleef bestaan en werd bij rijksbesluit van 2 aug. 1815 naast de rijkshogescholen erkend. In de eerste helft van de 19de eeuw raakte de school echter sterk achterop. Het hooglerarenkorps was zeer slecht bezet (Den Tex doceerde bijv. negen rechtsgeleerde vakken, waarvoor in Leiden drie hoogleraren waren) en bovendien kwamen er andere moeilijkheden. Voorheen was het altijd voor studenten, die een getuigschrift van het Athenaeum hadden, zonder bezwaar mogelijk geweest in Leiden en aan andere universiteiten te promoveren, wat in A. niet mogelijk was. Maar omstreeks 1850, toen aan alle universiteiten de opleiding veel verbeterd werd en het in A. sukkelen bleef, kregen de A'damse studenten die elders promoveren wilden ernstige moeilijkheden. Het was duidelijk dat het Athenaeum tot universiteit moest evolueren of moest verdwijnen. Na een heftige strijd in gemeenteraad en pers, en na een petitionnement aan de Tweede Kamer, waarin A. zelfbewust meedeelde dat de stad zelf in staat was op onbekrompen wijze een universiteit te bekostigen, kwam zij er inderdaad. In 1877 maakte het Athenaeum lllustre plaats voor de Gemeentelijke Universiteit*.

Zie ook: Chirurgijns; Hortus; Universiteit van Amsterdam.

LIT. Dr I.H. van Eeghen, Het Athenaeum en de Universiteit van A., M.A. 1962, 72; H. de la Fontaine Verwey, Bij het 325-jarig bestaan van de instelling voor H.O. te A., M.A. 1957, 81; id., lllustre begin van het Athenaeum, 1957, 20; José Koopman, Huisvesting Universiteit van Amsterdam, O.A. 1975, 139; dr H.L. Houtzager, Uit de nadagen van het chirurgijnsgilde, O.A. 1979, 8; prof. dr F. de Jong, Macht en inspraak: de strijd om democratisering van de universiteit van Amsterdam, 1981; Eric Slot en Wim Ruigrok, Het Binnengasthuisterrein, O.A, 1994, 106.

< >